Vervoeging van alterneren
Onbepaalde wijs (infinitief): alterneren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het alterneert
- zij alterneren
Präsens Indikativ
- er/sie/es alterniert
- sie alternieren
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het alterneerde
- zij alterneerden
Präteritum Indikativ
- er/sie/es alternierte
- sie alternierten
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gealterneerd
- zij hebben gealterneerd
Perfekt Indikativ
- er/sie/es hat alterniert
- sie haben alterniert
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gealterneerd
- zij hadden gealterneerd
Plusquamperfekt Indikativ
- er/sie/es hatte alterniert
- sie hatten alterniert
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal alterneren
- zij zult alterneren
Futur I Indikativ
- er/sie/es wird alternieren
- sie werden alternieren
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gealterneerd hebben
- zij zult gealterneerd hebben
Futur II Indikativ
- er/sie/es wird alterniert haben
- sie werden alterniert haben
Conditionalis I
- hij/zij/het zal alterneren
- zij zullen alterneren
Futur I Konjunktiv II
- er/sie/es würde alternieren
- sie würden alternieren
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben gealterneerd
- zij zullen hebben gealterneerd
Futur II Konjunktiv II
- er/sie/es würde alterniert haben
- sie würden alterniert haben