Vervoeging van assimileren
Onbepaalde wijs (infinitief): assimileren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik assimileer
- jij assimileert
- hij/zij/het assimileert
- wij assimileren
- jullie assimileren
- zij assimileren
Präsens Indikativ
- ich assimiliere
- du assimilierst
- er/sie/es assimiliert
- wir assimilieren
- ihr assimiliert
- sie assimilieren
Onvoltooid verleden tijd
- ik assimileerde
- jij assimileerde
- hij/zij/het assimileerde
- wij assimileerden
- jullie assimileerden
- zij assimileerden
Präteritum Indikativ
- ich assimilierte
- du assimiliertest
- er/sie/es assimilierte
- wir assimilierten
- ihr assimiliertet
- sie assimilierten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geassimileerd
- jij hebt geassimileerd
- hij/zij/het heeft geassimileerd
- wij hebben geassimileerd
- jullie hebben geassimileerd
- zij hebben geassimileerd
Perfekt Indikativ
- ich habe assimiliert
- du hast assimiliert
- er/sie/es hat assimiliert
- wir haben assimiliert
- ihr habt assimiliert
- sie haben assimiliert
Voltooid verleden tijd
- ik had geassimileerd
- jij had geassimileerd
- hij/zij/het had geassimileerd
- wij hadden geassimileerd
- jullie hadden geassimileerd
- zij hadden geassimileerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte assimiliert
- du hattest assimiliert
- er/sie/es hatte assimiliert
- wir hatten assimiliert
- ihr hattet assimiliert
- sie hatten assimiliert
Toekomende tijd I
- ik zal assimileren
- jij zult assimileren
- hij/zij/het zal assimileren
- wij zullen assimileren
- jullie zullen assimileren
- zij zullen assimileren
Futur I Indikativ
- ich werde assimilieren
- du wirst assimilieren
- er/sie/es wird assimilieren
- wir werden assimilieren
- ihr werdet assimilieren
- sie werden assimilieren
Toekomende tijd II
- ik zal geassimileerd hebben
- jij zult geassimileerd hebben
- hij/zij/het zal geassimileerd hebben
- wij zullen geassimileerd hebben
- jullie zullen geassimileerd hebben
- zij zullen geassimileerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde assimiliert haben
- du wirst assimiliert haben
- er/sie/es wird assimiliert haben
- wir werden assimiliert haben
- ihr werdet assimiliert haben
- sie werden assimiliert haben
Conditionalis I
- ik zou assimileren
- jij zou assimileren
- hij/zij/het zou assimileren
- wij zouden assimileren
- jullie zouden assimileren
- zij zouden assimileren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde assimilieren
- du würdest assimilieren
- er/sie/es würde assimilieren
- wir würden assimilieren
- ihr würdet assimilieren
- sie würden assimilieren
Conditionalis II
- ik zou hebben geassimileerd
- jij zou hebben geassimileerd
- hij/zij/het zou hebben geassimileerd
- wij zouden hebben geassimileerd
- jullie zouden hebben geassimileerd
- zij zouden hebben geassimileerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde assimiliert haben
- du würdest assimiliert haben
- er/sie/es würde assimiliert haben
- wir würden assimiliert haben
- ihr würdet assimiliert haben
- sie würden assimiliert haben
Imperatief
- jij assimileer
- jullie assimileert
Imperativ
- du assimiliere
- ihr assimiliert