Vervoeging van bagatelliseren
Onbepaalde wijs (infinitief): bagatelliseren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bagatelliseer
- jij bagatelliseert
- hij/zij/het bagatelliseert
- wij bagatelliseren
- jullie bagatelliseren
- zij bagatelliseren
Präsens Indikativ
- ich bagatellisiere
- du bagatellisierst
- er/sie/es bagatellisiert
- wir bagatellisieren
- ihr bagatellisiert
- sie bagatellisieren
Onvoltooid verleden tijd
- ik bagatelliseerde
- jij bagatelliseerde
- hij/zij/het bagatelliseerde
- wij bagatelliseerden
- jullie bagatelliseerden
- zij bagatelliseerden
Präteritum Indikativ
- ich bagatellisierte
- du bagatellisiertest
- er/sie/es bagatellisierte
- wir bagatellisierten
- ihr bagatellisiertet
- sie bagatellisierten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebagatelliseerd
- jij hebt gebagatelliseerd
- hij/zij/het heeft gebagatelliseerd
- wij hebben gebagatelliseerd
- jullie hebben gebagatelliseerd
- zij hebben gebagatelliseerd
Perfekt Indikativ
- ich habe bagatellisiert
- du hast bagatellisiert
- er/sie/es hat bagatellisiert
- wir haben bagatellisiert
- ihr habt bagatellisiert
- sie haben bagatellisiert
Voltooid verleden tijd
- ik had gebagatelliseerd
- jij had gebagatelliseerd
- hij/zij/het had gebagatelliseerd
- wij hadden gebagatelliseerd
- jullie hadden gebagatelliseerd
- zij hadden gebagatelliseerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte bagatellisiert
- du hattest bagatellisiert
- er/sie/es hatte bagatellisiert
- wir hatten bagatellisiert
- ihr hattet bagatellisiert
- sie hatten bagatellisiert
Toekomende tijd I
- ik zal bagatelliseren
- jij zult bagatelliseren
- hij/zij/het zal bagatelliseren
- wij zullen bagatelliseren
- jullie zullen bagatelliseren
- zij zullen bagatelliseren
Futur I Indikativ
- ich werde bagatellisieren
- du wirst bagatellisieren
- er/sie/es wird bagatellisieren
- wir werden bagatellisieren
- ihr werdet bagatellisieren
- sie werden bagatellisieren
Toekomende tijd II
- ik zal gebagatelliseerd hebben
- jij zult gebagatelliseerd hebben
- hij/zij/het zal gebagatelliseerd hebben
- wij zullen gebagatelliseerd hebben
- jullie zullen gebagatelliseerd hebben
- zij zullen gebagatelliseerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde bagatellisiert haben
- du wirst bagatellisiert haben
- er/sie/es wird bagatellisiert haben
- wir werden bagatellisiert haben
- ihr werdet bagatellisiert haben
- sie werden bagatellisiert haben
Conditionalis I
- ik zou bagatelliseren
- jij zou bagatelliseren
- hij/zij/het zou bagatelliseren
- wij zouden bagatelliseren
- jullie zouden bagatelliseren
- zij zouden bagatelliseren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde bagatellisieren
- du würdest bagatellisieren
- er/sie/es würde bagatellisieren
- wir würden bagatellisieren
- ihr würdet bagatellisieren
- sie würden bagatellisieren
Conditionalis II
- ik zou hebben gebagatelliseerd
- jij zou hebben gebagatelliseerd
- hij/zij/het zou hebben gebagatelliseerd
- wij zouden hebben gebagatelliseerd
- jullie zouden hebben gebagatelliseerd
- zij zouden hebben gebagatelliseerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde bagatellisiert haben
- du würdest bagatellisiert haben
- er/sie/es würde bagatellisiert haben
- wir würden bagatellisiert haben
- ihr würdet bagatellisiert haben
- sie würden bagatellisiert haben
Imperatief
- jij bagatelliseer
- jullie bagatelliseert
Imperativ
- du bagatellisiere
- ihr bagatellisiert