Vervoeging van bewaken
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bewaak
- jij bewaakt
- hij/zij/het bewaakt
- wij bewaken
- jullie bewaken
- zij bewaken
Präsens Indikativ
- ich hüte
- du hütest
- er/sie/es hütet
- wir hüten
- ihr hütet
- sie hüten
Onvoltooid verleden tijd
- ik bewaakte
- jij bewaakte
- hij/zij/het bewaakte
- wij bewaakten
- jullie bewaakten
- zij bewaakten
Präteritum Indikativ
- ich hütete
- du hütetest
- er/sie/es hütete
- wir hüteten
- ihr hütetet
- sie hüteten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bewaakt
- jij hebt bewaakt
- hij/zij/het heeft bewaakt
- wij hebben bewaakt
- jullie hebben bewaakt
- zij hebben bewaakt
Perfekt Indikativ
- ich habe gehütet
- du hast gehütet
- er/sie/es hat gehütet
- wir haben gehütet
- ihr habt gehütet
- sie haben gehütet
Voltooid verleden tijd
- ik had bewaakt
- jij had bewaakt
- hij/zij/het had bewaakt
- wij hadden bewaakt
- jullie hadden bewaakt
- zij hadden bewaakt
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gehütet
- du hattest gehütet
- er/sie/es hatte gehütet
- wir hatten gehütet
- ihr hattet gehütet
- sie hatten gehütet
Toekomende tijd I
- ik zal bewaken
- jij zult bewaken
- hij/zij/het zal bewaken
- wij zullen bewaken
- jullie zullen bewaken
- zij zullen bewaken
Futur I Indikativ
- ich werde hüten
- du wirst hüten
- er/sie/es wird hüten
- wir werden hüten
- ihr werdet hüten
- sie werden hüten
Toekomende tijd II
- ik zal bewaakt hebben
- jij zult bewaakt hebben
- hij/zij/het zal bewaakt hebben
- wij zullen bewaakt hebben
- jullie zullen bewaakt hebben
- zij zullen bewaakt hebben
Futur II Indikativ
- ich werde gehütet haben
- du wirst gehütet haben
- er/sie/es wird gehütet haben
- wir werden gehütet haben
- ihr werdet gehütet haben
- sie werden gehütet haben
Conditionalis I
- ik zou bewaken
- jij zou bewaken
- hij/zij/het zou bewaken
- wij zouden bewaken
- jullie zouden bewaken
- zij zouden bewaken
Futur I Konjunktiv II
- ich würde hüten
- du würdest hüten
- er/sie/es würde hüten
- wir würden hüten
- ihr würdet hüten
- sie würden hüten
Conditionalis II
- ik zou hebben bewaakt
- jij zou hebben bewaakt
- hij/zij/het zou hebben bewaakt
- wij zouden hebben bewaakt
- jullie zouden hebben bewaakt
- zij zouden hebben bewaakt
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gehütet haben
- du würdest gehütet haben
- er/sie/es würde gehütet haben
- wir würden gehütet haben
- ihr würdet gehütet haben
- sie würden gehütet haben
Imperatief
- jij bewaak
- jullie bewaakt
Imperativ
- du hüte
- ihr hütet