Vervoeging van bezinken
Onbepaalde wijs (infinitief): bezinken
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het bezinkt
- zij bezinken
Präsens Indikativ
- er/sie/es haftet
- sie haften
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het bezonk
- zij bezonken
Präteritum Indikativ
- er/sie/es haftete
- sie hafteten
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het is bezonken
- zij zijn bezonken
Perfekt Indikativ
- er/sie/es hat gehaftet
- sie haben gehaftet
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het was bezonken
- zij waren bezonken
Plusquamperfekt Indikativ
- er/sie/es hatte gehaftet
- sie hatten gehaftet
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal bezinken
- zij zult bezinken
Futur I Indikativ
- er/sie/es wird haften
- sie werden haften
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal bezonken zijn
- zij zult bezonken zijn
Futur II Indikativ
- er/sie/es wird gehaftet haben
- sie werden gehaftet haben
Conditionalis I
- hij/zij/het zal bezinken
- zij zullen bezinken
Futur I Konjunktiv II
- er/sie/es würde haften
- sie würden haften
Conditionalis II
- hij/zij/het zal zijn bezonken
- zij zullen zijn bezonken
Futur II Konjunktiv II
- er/sie/es würde gehaftet haben
- sie würden gehaftet haben