Vervoeging van bijdoen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik doe bij
  • jij doet bij
  • hij/zij/het doet bij
  • wij doen bij
  • jullie doen bij
  • zij doen bij

Präsens Indikativ

  • ich addiere
  • du addierst
  • er/sie/es addiert
  • wir addieren
  • ihr addiert
  • sie addieren

Onvoltooid verleden tijd

  • ik deed bij
  • jij deed bij
  • hij/zij/het deed bij
  • wij deden bij
  • jullie deden bij
  • zij deden bij

Präteritum Indikativ

  • ich addierte
  • du addiertest
  • er/sie/es addierte
  • wir addierten
  • ihr addiertet
  • sie addierten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bijgedaan
  • jij hebt bijgedaan
  • hij/zij/het heeft bijgedaan
  • wij hebben bijgedaan
  • jullie hebben bijgedaan
  • zij hebben bijgedaan

Perfekt Indikativ

  • ich habe addiert
  • du hast addiert
  • er/sie/es hat addiert
  • wir haben addiert
  • ihr habt addiert
  • sie haben addiert

Voltooid verleden tijd

  • ik had bijgedaan
  • jij had bijgedaan
  • hij/zij/het had bijgedaan
  • wij hadden bijgedaan
  • jullie hadden bijgedaan
  • zij hadden bijgedaan

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte addiert
  • du hattest addiert
  • er/sie/es hatte addiert
  • wir hatten addiert
  • ihr hattet addiert
  • sie hatten addiert

Toekomende tijd I

  • ik zal bijdoen
  • jij zult bijdoen
  • hij/zij/het zal bijdoen
  • wij zullen bijdoen
  • jullie zullen bijdoen
  • zij zullen bijdoen

Futur I Indikativ

  • ich werde addieren
  • du wirst addieren
  • er/sie/es wird addieren
  • wir werden addieren
  • ihr werdet addieren
  • sie werden addieren

Toekomende tijd II

  • ik zal bijgedaan hebben
  • jij zult bijgedaan hebben
  • hij/zij/het zal bijgedaan hebben
  • wij zullen bijgedaan hebben
  • jullie zullen bijgedaan hebben
  • zij zullen bijgedaan hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde addiert haben
  • du wirst addiert haben
  • er/sie/es wird addiert haben
  • wir werden addiert haben
  • ihr werdet addiert haben
  • sie werden addiert haben

Conditionalis I

  • ik zou bijdoen
  • jij zou bijdoen
  • hij/zij/het zou bijdoen
  • wij zouden bijdoen
  • jullie zouden bijdoen
  • zij zouden bijdoen

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde addieren
  • du würdest addieren
  • er/sie/es würde addieren
  • wir würden addieren
  • ihr würdet addieren
  • sie würden addieren

Conditionalis II

  • ik zou hebben bijgedaan
  • jij zou hebben bijgedaan
  • hij/zij/het zou hebben bijgedaan
  • wij zouden hebben bijgedaan
  • jullie zouden hebben bijgedaan
  • zij zouden hebben bijgedaan

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde addiert haben
  • du würdest addiert haben
  • er/sie/es würde addiert haben
  • wir würden addiert haben
  • ihr würdet addiert haben
  • sie würden addiert haben

Imperatief

  • jij doe bij
  • jullie doet bij

Imperativ

  • du addiere
  • ihr addiert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van bijdoen