Vervoeging van binnenrukken
Onbepaalde wijs (infinitief): binnenrukken
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ruk binnen
- jij rukt binnen
- hij/zij/het rukt binnen
- wij rukken binnen
- jullie rukken binnen
- zij rukken binnen
Präsens Indikativ
- ich falle ein
- du fällst ein
- er/sie/es fällt ein
- wir fallen ein
- ihr fallt ein
- sie fallen ein
Onvoltooid verleden tijd
- ik rukte binnen
- jij rukte binnen
- hij/zij/het rukte binnen
- wij rukten binnen
- jullie rukten binnen
- zij rukten binnen
Präteritum Indikativ
- ich fiel ein
- du fielst ein
- er/sie/es fiel ein
- wir fielen ein
- ihr fielt ein
- sie fielen ein
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben binnengerukt
- jij bent binnengerukt
- hij/zij/het is binnengerukt
- wij zijn binnengerukt
- jullie zijn binnengerukt
- zij zijn binnengerukt
Perfekt Indikativ
- ich bin eingefallen
- du bist eingefallen
- er/sie/es ist eingefallen
- wir sind eingefallen
- ihr seid eingefallen
- sie sind eingefallen
Voltooid verleden tijd
- ik was binnengerukt
- jij was binnengerukt
- hij/zij/het was binnengerukt
- wij waren binnengerukt
- jullie waren binnengerukt
- zij waren binnengerukt
Plusquamperfekt Indikativ
- ich war eingefallen
- du warst eingefallen
- er/sie/es war eingefallen
- wir waren eingefallen
- ihr wart eingefallen
- sie waren eingefallen
Toekomende tijd I
- ik zal binnenrukken
- jij zult binnenrukken
- hij/zij/het zal binnenrukken
- wij zullen binnenrukken
- jullie zullen binnenrukken
- zij zullen binnenrukken
Futur I Indikativ
- ich werde einfallen
- du wirst einfallen
- er/sie/es wird einfallen
- wir werden einfallen
- ihr werdet einfallen
- sie werden einfallen
Toekomende tijd II
- ik zal binnengerukt zijn
- jij zult binnengerukt zijn
- hij/zij/het zal binnengerukt zijn
- wij zullen binnengerukt zijn
- jullie zullen binnengerukt zijn
- zij zullen binnengerukt zijn
Futur II Indikativ
- ich werde eingefallen sein
- du wirst eingefallen sein
- er/sie/es wird eingefallen sein
- wir werden eingefallen sein
- ihr werdet eingefallen sein
- sie werden eingefallen sein
Conditionalis I
- ik zou binnenrukken
- jij zou binnenrukken
- hij/zij/het zou binnenrukken
- wij zouden binnenrukken
- jullie zouden binnenrukken
- zij zouden binnenrukken
Futur I Konjunktiv II
- ich würde einfallen
- du würdest einfallen
- er/sie/es würde einfallen
- wir würden einfallen
- ihr würdet einfallen
- sie würden einfallen
Conditionalis II
- ik zou zijn binnengerukt
- jij zou zijn binnengerukt
- hij/zij/het zou zijn binnengerukt
- wij zouden zijn binnengerukt
- jullie zouden zijn binnengerukt
- zij zouden zijn binnengerukt
Futur II Konjunktiv II
- ich würde eingefallen sein
- du würdest eingefallen sein
- er/sie/es würde eingefallen sein
- wir würden eingefallen sein
- ihr würdet eingefallen sein
- sie würden eingefallen sein
Imperatief
- jij ruk binnen
- jullie rukt binnen
Imperativ
- du fall(e) ein
- ihr fallt ein