Vervoeging van blesseren
Onbepaalde wijs (infinitief): blesseren
Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik blesseer
- jij blesseert
- hij/zij/het blesseert
- wij blesseren
- jullie blesseren
- zij blesseren
Onvoltooid verleden tijd
- ik blesseerde
- jij blesseerde
- hij/zij/het blesseerde
- wij blesseerden
- jullie blesseerden
- zij blesseerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geblesseerd
- jij hebt geblesseerd
- hij/zij/het heeft geblesseerd
- wij hebben geblesseerd
- jullie hebben geblesseerd
- zij hebben geblesseerd
Voltooid verleden tijd
- ik had geblesseerd
- jij had geblesseerd
- hij/zij/het had geblesseerd
- wij hadden geblesseerd
- jullie hadden geblesseerd
- zij hadden geblesseerd
Toekomende tijd I
- ik zal blesseren
- jij zult blesseren
- hij/zij/het zal blesseren
- wij zullen blesseren
- jullie zullen blesseren
- zij zullen blesseren
Toekomende tijd II
- ik zal geblesseerd hebben
- jij zult geblesseerd hebben
- hij/zij/het zal geblesseerd hebben
- wij zullen geblesseerd hebben
- jullie zullen geblesseerd hebben
- zij zullen geblesseerd hebben
Conditionalis I
- ik zou blesseren
- jij zou blesseren
- hij/zij/het zou blesseren
- wij zouden blesseren
- jullie zouden blesseren
- zij zouden blesseren
Conditionalis II
- ik zou hebben geblesseerd
- jij zou hebben geblesseerd
- hij/zij/het zou hebben geblesseerd
- wij zouden hebben geblesseerd
- jullie zouden hebben geblesseerd
- zij zouden hebben geblesseerd
Imperatief
- jij blesseer
- jullie blesseert