Vervoeging van borduren
Onbepaalde wijs (infinitief): borduren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik borduur
- jij borduurt
- hij/zij/het borduurt
- wij borduren
- jullie borduren
- zij borduren
Präsens Indikativ
- ich sticke
- du stickst
- er/sie/es stickt
- wir sticken
- ihr stickt
- sie sticken
Onvoltooid verleden tijd
- ik borduurde
- jij borduurde
- hij/zij/het borduurde
- wij borduurden
- jullie borduurden
- zij borduurden
Präteritum Indikativ
- ich stickte
- du sticktest
- er/sie/es stickte
- wir stickten
- ihr sticktet
- sie stickten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geborduurd
- jij hebt geborduurd
- hij/zij/het heeft geborduurd
- wij hebben geborduurd
- jullie hebben geborduurd
- zij hebben geborduurd
Perfekt Indikativ
- ich habe gestickt
- du hast gestickt
- er/sie/es hat gestickt
- wir haben gestickt
- ihr habt gestickt
- sie haben gestickt
Voltooid verleden tijd
- ik had geborduurd
- jij had geborduurd
- hij/zij/het had geborduurd
- wij hadden geborduurd
- jullie hadden geborduurd
- zij hadden geborduurd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gestickt
- du hattest gestickt
- er/sie/es hatte gestickt
- wir hatten gestickt
- ihr hattet gestickt
- sie hatten gestickt
Toekomende tijd I
- ik zal borduren
- jij zult borduren
- hij/zij/het zal borduren
- wij zullen borduren
- jullie zullen borduren
- zij zullen borduren
Futur I Indikativ
- ich werde sticken
- du wirst sticken
- er/sie/es wird sticken
- wir werden sticken
- ihr werdet sticken
- sie werden sticken
Toekomende tijd II
- ik zal geborduurd hebben
- jij zult geborduurd hebben
- hij/zij/het zal geborduurd hebben
- wij zullen geborduurd hebben
- jullie zullen geborduurd hebben
- zij zullen geborduurd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde gestickt haben
- du wirst gestickt haben
- er/sie/es wird gestickt haben
- wir werden gestickt haben
- ihr werdet gestickt haben
- sie werden gestickt haben
Conditionalis I
- ik zou borduren
- jij zou borduren
- hij/zij/het zou borduren
- wij zouden borduren
- jullie zouden borduren
- zij zouden borduren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde sticken
- du würdest sticken
- er/sie/es würde sticken
- wir würden sticken
- ihr würdet sticken
- sie würden sticken
Conditionalis II
- ik zou hebben geborduurd
- jij zou hebben geborduurd
- hij/zij/het zou hebben geborduurd
- wij zouden hebben geborduurd
- jullie zouden hebben geborduurd
- zij zouden hebben geborduurd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gestickt haben
- du würdest gestickt haben
- er/sie/es würde gestickt haben
- wir würden gestickt haben
- ihr würdet gestickt haben
- sie würden gestickt haben
Imperatief
- jij borduur
- jullie borduurt
Imperativ
- du stick(e)
- ihr stickt