Vervoeging van braseren

Vertaling: hartlöten

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik braseer
  • jij braseert
  • hij/zij/het braseert
  • wij braseren
  • jullie braseren
  • zij braseren

Präsens Indikativ

  • ich löte hart
  • du lötest hart
  • er/sie/es lötet hart
  • wir löten hart
  • ihr lötet hart
  • sie löten hart

Onvoltooid verleden tijd

  • ik braseerde
  • jij braseerde
  • hij/zij/het braseerde
  • wij braseerden
  • jullie braseerden
  • zij braseerden

Präteritum Indikativ

  • ich lötete hart
  • du lötetest hart
  • er/sie/es lötete hart
  • wir löteten hart
  • ihr lötetet hart
  • sie löteten hart

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gebraseerd
  • jij hebt gebraseerd
  • hij/zij/het heeft gebraseerd
  • wij hebben gebraseerd
  • jullie hebben gebraseerd
  • zij hebben gebraseerd

Perfekt Indikativ

  • ich habe hartgelötet
  • du hast hartgelötet
  • er/sie/es hat hartgelötet
  • wir haben hartgelötet
  • ihr habt hartgelötet
  • sie haben hartgelötet

Voltooid verleden tijd

  • ik had gebraseerd
  • jij had gebraseerd
  • hij/zij/het had gebraseerd
  • wij hadden gebraseerd
  • jullie hadden gebraseerd
  • zij hadden gebraseerd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte hartgelötet
  • du hattest hartgelötet
  • er/sie/es hatte hartgelötet
  • wir hatten hartgelötet
  • ihr hattet hartgelötet
  • sie hatten hartgelötet

Toekomende tijd I

  • ik zal braseren
  • jij zult braseren
  • hij/zij/het zal braseren
  • wij zullen braseren
  • jullie zullen braseren
  • zij zullen braseren

Futur I Indikativ

  • ich werde hartlöten
  • du wirst hartlöten
  • er/sie/es wird hartlöten
  • wir werden hartlöten
  • ihr werdet hartlöten
  • sie werden hartlöten

Toekomende tijd II

  • ik zal gebraseerd hebben
  • jij zult gebraseerd hebben
  • hij/zij/het zal gebraseerd hebben
  • wij zullen gebraseerd hebben
  • jullie zullen gebraseerd hebben
  • zij zullen gebraseerd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde hartgelötet haben
  • du wirst hartgelötet haben
  • er/sie/es wird hartgelötet haben
  • wir werden hartgelötet haben
  • ihr werdet hartgelötet haben
  • sie werden hartgelötet haben

Conditionalis I

  • ik zou braseren
  • jij zou braseren
  • hij/zij/het zou braseren
  • wij zouden braseren
  • jullie zouden braseren
  • zij zouden braseren

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde hartlöten
  • du würdest hartlöten
  • er/sie/es würde hartlöten
  • wir würden hartlöten
  • ihr würdet hartlöten
  • sie würden hartlöten

Conditionalis II

  • ik zou hebben gebraseerd
  • jij zou hebben gebraseerd
  • hij/zij/het zou hebben gebraseerd
  • wij zouden hebben gebraseerd
  • jullie zouden hebben gebraseerd
  • zij zouden hebben gebraseerd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde hartgelötet haben
  • du würdest hartgelötet haben
  • er/sie/es würde hartgelötet haben
  • wir würden hartgelötet haben
  • ihr würdet hartgelötet haben
  • sie würden hartgelötet haben

Imperatief

  • jij braseer
  • jullie braseert

Imperativ

  • du löte hart
  • ihr lötet hart