Vervoeging van constateren

Onbepaalde wijs (infinitief): constateren

Vertaling: konstatieren

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik constateer
  • jij constateert
  • hij/zij/het constateert
  • wij constateren
  • jullie constateren
  • zij constateren

Präsens Indikativ

  • ich konstatiere
  • du konstatierst
  • er/sie/es konstatiert
  • wir konstatieren
  • ihr konstatiert
  • sie konstatieren

Onvoltooid verleden tijd

  • ik constateerde
  • jij constateerde
  • hij/zij/het constateerde
  • wij constateerden
  • jullie constateerden
  • zij constateerden

Präteritum Indikativ

  • ich konstatierte
  • du konstatiertest
  • er/sie/es konstatierte
  • wir konstatierten
  • ihr konstatiertet
  • sie konstatierten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geconstateerd
  • jij hebt geconstateerd
  • hij/zij/het heeft geconstateerd
  • wij hebben geconstateerd
  • jullie hebben geconstateerd
  • zij hebben geconstateerd

Perfekt Indikativ

  • ich habe konstatiert
  • du hast konstatiert
  • er/sie/es hat konstatiert
  • wir haben konstatiert
  • ihr habt konstatiert
  • sie haben konstatiert

Voltooid verleden tijd

  • ik had geconstateerd
  • jij had geconstateerd
  • hij/zij/het had geconstateerd
  • wij hadden geconstateerd
  • jullie hadden geconstateerd
  • zij hadden geconstateerd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte konstatiert
  • du hattest konstatiert
  • er/sie/es hatte konstatiert
  • wir hatten konstatiert
  • ihr hattet konstatiert
  • sie hatten konstatiert

Toekomende tijd I

  • ik zal constateren
  • jij zult constateren
  • hij/zij/het zal constateren
  • wij zullen constateren
  • jullie zullen constateren
  • zij zullen constateren

Futur I Indikativ

  • ich werde konstatieren
  • du wirst konstatieren
  • er/sie/es wird konstatieren
  • wir werden konstatieren
  • ihr werdet konstatieren
  • sie werden konstatieren

Toekomende tijd II

  • ik zal geconstateerd hebben
  • jij zult geconstateerd hebben
  • hij/zij/het zal geconstateerd hebben
  • wij zullen geconstateerd hebben
  • jullie zullen geconstateerd hebben
  • zij zullen geconstateerd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde konstatiert haben
  • du wirst konstatiert haben
  • er/sie/es wird konstatiert haben
  • wir werden konstatiert haben
  • ihr werdet konstatiert haben
  • sie werden konstatiert haben

Conditionalis I

  • ik zou constateren
  • jij zou constateren
  • hij/zij/het zou constateren
  • wij zouden constateren
  • jullie zouden constateren
  • zij zouden constateren

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde konstatieren
  • du würdest konstatieren
  • er/sie/es würde konstatieren
  • wir würden konstatieren
  • ihr würdet konstatieren
  • sie würden konstatieren

Conditionalis II

  • ik zou hebben geconstateerd
  • jij zou hebben geconstateerd
  • hij/zij/het zou hebben geconstateerd
  • wij zouden hebben geconstateerd
  • jullie zouden hebben geconstateerd
  • zij zouden hebben geconstateerd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde konstatiert haben
  • du würdest konstatiert haben
  • er/sie/es würde konstatiert haben
  • wir würden konstatiert haben
  • ihr würdet konstatiert haben
  • sie würden konstatiert haben

Imperatief

  • jij constateer
  • jullie constateert

Imperativ

  • du konstatiere
  • ihr konstatiert

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van constateren