Vervoeging van damasceren

Onbepaalde wijs (infinitief): damasceren

Vertaling: damaszieren

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik damasceer
  • jij damasceert
  • hij/zij/het damasceert
  • wij damasceren
  • jullie damasceren
  • zij damasceren

Präsens Indikativ

  • ich damasziere
  • du damaszierst
  • er/sie/es damasziert
  • wir damaszieren
  • ihr damasziert
  • sie damaszieren

Onvoltooid verleden tijd

  • ik damasceerde
  • jij damasceerde
  • hij/zij/het damasceerde
  • wij damasceerden
  • jullie damasceerden
  • zij damasceerden

Präteritum Indikativ

  • ich damaszierte
  • du damasziertest
  • er/sie/es damaszierte
  • wir damaszierten
  • ihr damasziertet
  • sie damaszierten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gedamasceerd
  • jij hebt gedamasceerd
  • hij/zij/het heeft gedamasceerd
  • wij hebben gedamasceerd
  • jullie hebben gedamasceerd
  • zij hebben gedamasceerd

Perfekt Indikativ

  • ich habe damasziert
  • du hast damasziert
  • er/sie/es hat damasziert
  • wir haben damasziert
  • ihr habt damasziert
  • sie haben damasziert

Voltooid verleden tijd

  • ik had gedamasceerd
  • jij had gedamasceerd
  • hij/zij/het had gedamasceerd
  • wij hadden gedamasceerd
  • jullie hadden gedamasceerd
  • zij hadden gedamasceerd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte damasziert
  • du hattest damasziert
  • er/sie/es hatte damasziert
  • wir hatten damasziert
  • ihr hattet damasziert
  • sie hatten damasziert

Toekomende tijd I

  • ik zal damasceren
  • jij zult damasceren
  • hij/zij/het zal damasceren
  • wij zullen damasceren
  • jullie zullen damasceren
  • zij zullen damasceren

Futur I Indikativ

  • ich werde damaszieren
  • du wirst damaszieren
  • er/sie/es wird damaszieren
  • wir werden damaszieren
  • ihr werdet damaszieren
  • sie werden damaszieren

Toekomende tijd II

  • ik zal gedamasceerd hebben
  • jij zult gedamasceerd hebben
  • hij/zij/het zal gedamasceerd hebben
  • wij zullen gedamasceerd hebben
  • jullie zullen gedamasceerd hebben
  • zij zullen gedamasceerd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde damasziert haben
  • du wirst damasziert haben
  • er/sie/es wird damasziert haben
  • wir werden damasziert haben
  • ihr werdet damasziert haben
  • sie werden damasziert haben

Conditionalis I

  • ik zou damasceren
  • jij zou damasceren
  • hij/zij/het zou damasceren
  • wij zouden damasceren
  • jullie zouden damasceren
  • zij zouden damasceren

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde damaszieren
  • du würdest damaszieren
  • er/sie/es würde damaszieren
  • wir würden damaszieren
  • ihr würdet damaszieren
  • sie würden damaszieren

Conditionalis II

  • ik zou hebben gedamasceerd
  • jij zou hebben gedamasceerd
  • hij/zij/het zou hebben gedamasceerd
  • wij zouden hebben gedamasceerd
  • jullie zouden hebben gedamasceerd
  • zij zouden hebben gedamasceerd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde damasziert haben
  • du würdest damasziert haben
  • er/sie/es würde damasziert haben
  • wir würden damasziert haben
  • ihr würdet damasziert haben
  • sie würden damasziert haben

Imperatief

  • jij damasceer
  • jullie damasceert

Imperativ

  • du damasziere
  • ihr damasziert