Vervoeging van demonetiseren

Onbepaalde wijs (infinitief): demonetiseren

Vertaling: demonetisieren

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik demonetiseer
  • jij demonetiseert
  • hij/zij/het demonetiseert
  • wij demonetiseren
  • jullie demonetiseren
  • zij demonetiseren

Präsens Indikativ

  • ich demonetisiere
  • du demonetisierst
  • er/sie/es demonetisiert
  • wir demonetisieren
  • ihr demonetisiert
  • sie demonetisieren

Onvoltooid verleden tijd

  • ik demonetiseerde
  • jij demonetiseerde
  • hij/zij/het demonetiseerde
  • wij demonetiseerden
  • jullie demonetiseerden
  • zij demonetiseerden

Präteritum Indikativ

  • ich demonetisierte
  • du demonetisiertest
  • er/sie/es demonetisierte
  • wir demonetisierten
  • ihr demonetisiertet
  • sie demonetisierten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gedemonetiseerd
  • jij hebt gedemonetiseerd
  • hij/zij/het heeft gedemonetiseerd
  • wij hebben gedemonetiseerd
  • jullie hebben gedemonetiseerd
  • zij hebben gedemonetiseerd

Perfekt Indikativ

  • ich habe demonetisiert
  • du hast demonetisiert
  • er/sie/es hat demonetisiert
  • wir haben demonetisiert
  • ihr habt demonetisiert
  • sie haben demonetisiert

Voltooid verleden tijd

  • ik had gedemonetiseerd
  • jij had gedemonetiseerd
  • hij/zij/het had gedemonetiseerd
  • wij hadden gedemonetiseerd
  • jullie hadden gedemonetiseerd
  • zij hadden gedemonetiseerd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte demonetisiert
  • du hattest demonetisiert
  • er/sie/es hatte demonetisiert
  • wir hatten demonetisiert
  • ihr hattet demonetisiert
  • sie hatten demonetisiert

Toekomende tijd I

  • ik zal demonetiseren
  • jij zult demonetiseren
  • hij/zij/het zal demonetiseren
  • wij zullen demonetiseren
  • jullie zullen demonetiseren
  • zij zullen demonetiseren

Futur I Indikativ

  • ich werde demonetisieren
  • du wirst demonetisieren
  • er/sie/es wird demonetisieren
  • wir werden demonetisieren
  • ihr werdet demonetisieren
  • sie werden demonetisieren

Toekomende tijd II

  • ik zal gedemonetiseerd hebben
  • jij zult gedemonetiseerd hebben
  • hij/zij/het zal gedemonetiseerd hebben
  • wij zullen gedemonetiseerd hebben
  • jullie zullen gedemonetiseerd hebben
  • zij zullen gedemonetiseerd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde demonetisiert haben
  • du wirst demonetisiert haben
  • er/sie/es wird demonetisiert haben
  • wir werden demonetisiert haben
  • ihr werdet demonetisiert haben
  • sie werden demonetisiert haben

Conditionalis I

  • ik zou demonetiseren
  • jij zou demonetiseren
  • hij/zij/het zou demonetiseren
  • wij zouden demonetiseren
  • jullie zouden demonetiseren
  • zij zouden demonetiseren

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde demonetisieren
  • du würdest demonetisieren
  • er/sie/es würde demonetisieren
  • wir würden demonetisieren
  • ihr würdet demonetisieren
  • sie würden demonetisieren

Conditionalis II

  • ik zou hebben gedemonetiseerd
  • jij zou hebben gedemonetiseerd
  • hij/zij/het zou hebben gedemonetiseerd
  • wij zouden hebben gedemonetiseerd
  • jullie zouden hebben gedemonetiseerd
  • zij zouden hebben gedemonetiseerd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde demonetisiert haben
  • du würdest demonetisiert haben
  • er/sie/es würde demonetisiert haben
  • wir würden demonetisiert haben
  • ihr würdet demonetisiert haben
  • sie würden demonetisiert haben

Imperatief

  • jij demonetiseer
  • jullie demonetiseert

Imperativ

  • du demonetisiere
  • ihr demonetisiert