Vervoeging van denatureren
Onbepaalde wijs (infinitief): denatureren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik denatureer
- jij denatureert
- hij/zij/het denatureert
- wij denatureren
- jullie denatureren
- zij denatureren
Präsens Indikativ
- ich denaturiere
- du denaturierst
- er/sie/es denaturiert
- wir denaturieren
- ihr denaturiert
- sie denaturieren
Onvoltooid verleden tijd
- ik denatureerde
- jij denatureerde
- hij/zij/het denatureerde
- wij denatureerden
- jullie denatureerden
- zij denatureerden
Präteritum Indikativ
- ich denaturierte
- du denaturiertest
- er/sie/es denaturierte
- wir denaturierten
- ihr denaturiertet
- sie denaturierten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedenatureerd
- jij hebt gedenatureerd
- hij/zij/het heeft gedenatureerd
- wij hebben gedenatureerd
- jullie hebben gedenatureerd
- zij hebben gedenatureerd
Perfekt Indikativ
- ich habe denaturiert
- du hast denaturiert
- er/sie/es hat denaturiert
- wir haben denaturiert
- ihr habt denaturiert
- sie haben denaturiert
Voltooid verleden tijd
- ik had gedenatureerd
- jij had gedenatureerd
- hij/zij/het had gedenatureerd
- wij hadden gedenatureerd
- jullie hadden gedenatureerd
- zij hadden gedenatureerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte denaturiert
- du hattest denaturiert
- er/sie/es hatte denaturiert
- wir hatten denaturiert
- ihr hattet denaturiert
- sie hatten denaturiert
Toekomende tijd I
- ik zal denatureren
- jij zult denatureren
- hij/zij/het zal denatureren
- wij zullen denatureren
- jullie zullen denatureren
- zij zullen denatureren
Futur I Indikativ
- ich werde denaturieren
- du wirst denaturieren
- er/sie/es wird denaturieren
- wir werden denaturieren
- ihr werdet denaturieren
- sie werden denaturieren
Toekomende tijd II
- ik zal gedenatureerd hebben
- jij zult gedenatureerd hebben
- hij/zij/het zal gedenatureerd hebben
- wij zullen gedenatureerd hebben
- jullie zullen gedenatureerd hebben
- zij zullen gedenatureerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde denaturiert haben
- du wirst denaturiert haben
- er/sie/es wird denaturiert haben
- wir werden denaturiert haben
- ihr werdet denaturiert haben
- sie werden denaturiert haben
Conditionalis I
- ik zou denatureren
- jij zou denatureren
- hij/zij/het zou denatureren
- wij zouden denatureren
- jullie zouden denatureren
- zij zouden denatureren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde denaturieren
- du würdest denaturieren
- er/sie/es würde denaturieren
- wir würden denaturieren
- ihr würdet denaturieren
- sie würden denaturieren
Conditionalis II
- ik zou hebben gedenatureerd
- jij zou hebben gedenatureerd
- hij/zij/het zou hebben gedenatureerd
- wij zouden hebben gedenatureerd
- jullie zouden hebben gedenatureerd
- zij zouden hebben gedenatureerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde denaturiert haben
- du würdest denaturiert haben
- er/sie/es würde denaturiert haben
- wir würden denaturiert haben
- ihr würdet denaturiert haben
- sie würden denaturiert haben
Imperatief
- jij denatureer
- jullie denatureert
Imperativ
- du denaturiere
- ihr denaturiert