Vervoeging van deserteren
Onbepaalde wijs (infinitief): deserteren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik deserteer
- jij deserteert
- hij/zij/het deserteert
- wij deserteren
- jullie deserteren
- zij deserteren
Präsens Indikativ
- ich desertiere
- du desertierst
- er/sie/es desertiert
- wir desertieren
- ihr desertiert
- sie desertieren
Onvoltooid verleden tijd
- ik deserteerde
- jij deserteerde
- hij/zij/het deserteerde
- wij deserteerden
- jullie deserteerden
- zij deserteerden
Präteritum Indikativ
- ich desertierte
- du desertiertest
- er/sie/es desertierte
- wir desertierten
- ihr desertiertet
- sie desertierten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben gedeserteerd
- jij bent gedeserteerd
- hij/zij/het is gedeserteerd
- wij zijn gedeserteerd
- jullie zijn gedeserteerd
- zij zijn gedeserteerd
Perfekt Indikativ
- ich bin desertiert
- du bist desertiert
- er/sie/es ist desertiert
- wir sind desertiert
- ihr seid desertiert
- sie sind desertiert
Voltooid verleden tijd
- ik was gedeserteerd
- jij was gedeserteerd
- hij/zij/het was gedeserteerd
- wij waren gedeserteerd
- jullie waren gedeserteerd
- zij waren gedeserteerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich war desertiert
- du warst desertiert
- er/sie/es war desertiert
- wir waren desertiert
- ihr wart desertiert
- sie waren desertiert
Toekomende tijd I
- ik zal deserteren
- jij zult deserteren
- hij/zij/het zal deserteren
- wij zullen deserteren
- jullie zullen deserteren
- zij zullen deserteren
Futur I Indikativ
- ich werde desertieren
- du wirst desertieren
- er/sie/es wird desertieren
- wir werden desertieren
- ihr werdet desertieren
- sie werden desertieren
Toekomende tijd II
- ik zal gedeserteerd zijn
- jij zult gedeserteerd zijn
- hij/zij/het zal gedeserteerd zijn
- wij zullen gedeserteerd zijn
- jullie zullen gedeserteerd zijn
- zij zullen gedeserteerd zijn
Futur II Indikativ
- ich werde desertiert sein
- du wirst desertiert sein
- er/sie/es wird desertiert sein
- wir werden desertiert sein
- ihr werdet desertiert sein
- sie werden desertiert sein
Conditionalis I
- ik zou deserteren
- jij zou deserteren
- hij/zij/het zou deserteren
- wij zouden deserteren
- jullie zouden deserteren
- zij zouden deserteren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde desertieren
- du würdest desertieren
- er/sie/es würde desertieren
- wir würden desertieren
- ihr würdet desertieren
- sie würden desertieren
Conditionalis II
- ik zou zijn gedeserteerd
- jij zou zijn gedeserteerd
- hij/zij/het zou zijn gedeserteerd
- wij zouden zijn gedeserteerd
- jullie zouden zijn gedeserteerd
- zij zouden zijn gedeserteerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde desertiert sein
- du würdest desertiert sein
- er/sie/es würde desertiert sein
- wir würden desertiert sein
- ihr würdet desertiert sein
- sie würden desertiert sein
Imperatief
- jij deserteer
- jullie deserteert
Imperativ
- du desertiere
- ihr desertiert