Vervoeging van dijken
Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik dijk
- jij dijkt
- hij/zij/het dijkt
- wij dijken
- jullie dijken
- zij dijken
Onvoltooid verleden tijd
- ik dijkte
- jij dijkte
- hij/zij/het dijkte
- wij dijkten
- jullie dijkten
- zij dijkten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedijkt
- jij hebt gedijkt
- hij/zij/het heeft gedijkt
- wij hebben gedijkt
- jullie hebben gedijkt
- zij hebben gedijkt
Voltooid verleden tijd
- ik had gedijkt
- jij had gedijkt
- hij/zij/het had gedijkt
- wij hadden gedijkt
- jullie hadden gedijkt
- zij hadden gedijkt
Toekomende tijd I
- ik zal dijken
- jij zult dijken
- hij/zij/het zal dijken
- wij zullen dijken
- jullie zullen dijken
- zij zullen dijken
Toekomende tijd II
- ik zal gedijkt hebben
- jij zult gedijkt hebben
- hij/zij/het zal gedijkt hebben
- wij zullen gedijkt hebben
- jullie zullen gedijkt hebben
- zij zullen gedijkt hebben
Conditionalis I
- ik zou dijken
- jij zou dijken
- hij/zij/het zou dijken
- wij zouden dijken
- jullie zouden dijken
- zij zouden dijken
Conditionalis II
- ik zou hebben gedijkt
- jij zou hebben gedijkt
- hij/zij/het zou hebben gedijkt
- wij zouden hebben gedijkt
- jullie zouden hebben gedijkt
- zij zouden hebben gedijkt
Imperatief
- jij dijk
- jullie dijkt