Vervoeging van disciplineren
Onbepaalde wijs (infinitief): disciplineren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik disciplineer
- jij disciplineert
- hij/zij/het disciplineert
- wij disciplineren
- jullie disciplineren
- zij disciplineren
Präsens Indikativ
- ich diszipliniere
- du disziplinierst
- er/sie/es diszipliniert
- wir disziplinieren
- ihr diszipliniert
- sie disziplinieren
Onvoltooid verleden tijd
- ik disciplineerde
- jij disciplineerde
- hij/zij/het disciplineerde
- wij disciplineerden
- jullie disciplineerden
- zij disciplineerden
Präteritum Indikativ
- ich disziplinierte
- du diszipliniertest
- er/sie/es disziplinierte
- wir disziplinierten
- ihr diszipliniertet
- sie disziplinierten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedisciplineerd
- jij hebt gedisciplineerd
- hij/zij/het heeft gedisciplineerd
- wij hebben gedisciplineerd
- jullie hebben gedisciplineerd
- zij hebben gedisciplineerd
Perfekt Indikativ
- ich habe diszipliniert
- du hast diszipliniert
- er/sie/es hat diszipliniert
- wir haben diszipliniert
- ihr habt diszipliniert
- sie haben diszipliniert
Voltooid verleden tijd
- ik had gedisciplineerd
- jij had gedisciplineerd
- hij/zij/het had gedisciplineerd
- wij hadden gedisciplineerd
- jullie hadden gedisciplineerd
- zij hadden gedisciplineerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte diszipliniert
- du hattest diszipliniert
- er/sie/es hatte diszipliniert
- wir hatten diszipliniert
- ihr hattet diszipliniert
- sie hatten diszipliniert
Toekomende tijd I
- ik zal disciplineren
- jij zult disciplineren
- hij/zij/het zal disciplineren
- wij zullen disciplineren
- jullie zullen disciplineren
- zij zullen disciplineren
Futur I Indikativ
- ich werde disziplinieren
- du wirst disziplinieren
- er/sie/es wird disziplinieren
- wir werden disziplinieren
- ihr werdet disziplinieren
- sie werden disziplinieren
Toekomende tijd II
- ik zal gedisciplineerd hebben
- jij zult gedisciplineerd hebben
- hij/zij/het zal gedisciplineerd hebben
- wij zullen gedisciplineerd hebben
- jullie zullen gedisciplineerd hebben
- zij zullen gedisciplineerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde diszipliniert haben
- du wirst diszipliniert haben
- er/sie/es wird diszipliniert haben
- wir werden diszipliniert haben
- ihr werdet diszipliniert haben
- sie werden diszipliniert haben
Conditionalis I
- ik zou disciplineren
- jij zou disciplineren
- hij/zij/het zou disciplineren
- wij zouden disciplineren
- jullie zouden disciplineren
- zij zouden disciplineren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde disziplinieren
- du würdest disziplinieren
- er/sie/es würde disziplinieren
- wir würden disziplinieren
- ihr würdet disziplinieren
- sie würden disziplinieren
Conditionalis II
- ik zou hebben gedisciplineerd
- jij zou hebben gedisciplineerd
- hij/zij/het zou hebben gedisciplineerd
- wij zouden hebben gedisciplineerd
- jullie zouden hebben gedisciplineerd
- zij zouden hebben gedisciplineerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde diszipliniert haben
- du würdest diszipliniert haben
- er/sie/es würde diszipliniert haben
- wir würden diszipliniert haben
- ihr würdet diszipliniert haben
- sie würden diszipliniert haben
Imperatief
- jij disciplineer
- jullie disciplineert
Imperativ
- du diszipliniere
- ihr diszipliniert