Vervoeging van discrimineren

Onbepaalde wijs (infinitief): discrimineren

Vertaling: diskriminieren

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik discrimineer
  • jij discrimineert
  • hij/zij/het discrimineert
  • wij discrimineren
  • jullie discrimineren
  • zij discrimineren

Präsens Indikativ

  • ich diskriminiere
  • du diskriminierst
  • er/sie/es diskriminiert
  • wir diskriminieren
  • ihr diskriminiert
  • sie diskriminieren

Onvoltooid verleden tijd

  • ik discrimineerde
  • jij discrimineerde
  • hij/zij/het discrimineerde
  • wij discrimineerden
  • jullie discrimineerden
  • zij discrimineerden

Präteritum Indikativ

  • ich diskriminierte
  • du diskriminiertest
  • er/sie/es diskriminierte
  • wir diskriminierten
  • ihr diskriminiertet
  • sie diskriminierten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gediscrimineerd
  • jij hebt gediscrimineerd
  • hij/zij/het heeft gediscrimineerd
  • wij hebben gediscrimineerd
  • jullie hebben gediscrimineerd
  • zij hebben gediscrimineerd

Perfekt Indikativ

  • ich habe diskriminiert
  • du hast diskriminiert
  • er/sie/es hat diskriminiert
  • wir haben diskriminiert
  • ihr habt diskriminiert
  • sie haben diskriminiert

Voltooid verleden tijd

  • ik had gediscrimineerd
  • jij had gediscrimineerd
  • hij/zij/het had gediscrimineerd
  • wij hadden gediscrimineerd
  • jullie hadden gediscrimineerd
  • zij hadden gediscrimineerd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte diskriminiert
  • du hattest diskriminiert
  • er/sie/es hatte diskriminiert
  • wir hatten diskriminiert
  • ihr hattet diskriminiert
  • sie hatten diskriminiert

Toekomende tijd I

  • ik zal discrimineren
  • jij zult discrimineren
  • hij/zij/het zal discrimineren
  • wij zullen discrimineren
  • jullie zullen discrimineren
  • zij zullen discrimineren

Futur I Indikativ

  • ich werde diskriminieren
  • du wirst diskriminieren
  • er/sie/es wird diskriminieren
  • wir werden diskriminieren
  • ihr werdet diskriminieren
  • sie werden diskriminieren

Toekomende tijd II

  • ik zal gediscrimineerd hebben
  • jij zult gediscrimineerd hebben
  • hij/zij/het zal gediscrimineerd hebben
  • wij zullen gediscrimineerd hebben
  • jullie zullen gediscrimineerd hebben
  • zij zullen gediscrimineerd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde diskriminiert haben
  • du wirst diskriminiert haben
  • er/sie/es wird diskriminiert haben
  • wir werden diskriminiert haben
  • ihr werdet diskriminiert haben
  • sie werden diskriminiert haben

Conditionalis I

  • ik zou discrimineren
  • jij zou discrimineren
  • hij/zij/het zou discrimineren
  • wij zouden discrimineren
  • jullie zouden discrimineren
  • zij zouden discrimineren

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde diskriminieren
  • du würdest diskriminieren
  • er/sie/es würde diskriminieren
  • wir würden diskriminieren
  • ihr würdet diskriminieren
  • sie würden diskriminieren

Conditionalis II

  • ik zou hebben gediscrimineerd
  • jij zou hebben gediscrimineerd
  • hij/zij/het zou hebben gediscrimineerd
  • wij zouden hebben gediscrimineerd
  • jullie zouden hebben gediscrimineerd
  • zij zouden hebben gediscrimineerd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde diskriminiert haben
  • du würdest diskriminiert haben
  • er/sie/es würde diskriminiert haben
  • wir würden diskriminiert haben
  • ihr würdet diskriminiert haben
  • sie würden diskriminiert haben

Imperatief

  • jij discrimineer
  • jullie discrimineert

Imperativ

  • du diskriminiere
  • ihr diskriminiert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van discrimineren