Vervoeging van domesticeren
Onbepaalde wijs (infinitief): domesticeren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik domesticeer
- jij domesticeert
- hij/zij/het domesticeert
- wij domesticeren
- jullie domesticeren
- zij domesticeren
Präsens Indikativ
- ich domestiziere
- du domestizierst
- er/sie/es domestiziert
- wir domestizieren
- ihr domestiziert
- sie domestizieren
Onvoltooid verleden tijd
- ik domesticeerde
- jij domesticeerde
- hij/zij/het domesticeerde
- wij domesticeerden
- jullie domesticeerden
- zij domesticeerden
Präteritum Indikativ
- ich domestizierte
- du domestiziertest
- er/sie/es domestizierte
- wir domestizierten
- ihr domestiziertet
- sie domestizierten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedomesticeerd
- jij hebt gedomesticeerd
- hij/zij/het heeft gedomesticeerd
- wij hebben gedomesticeerd
- jullie hebben gedomesticeerd
- zij hebben gedomesticeerd
Perfekt Indikativ
- ich habe domestiziert
- du hast domestiziert
- er/sie/es hat domestiziert
- wir haben domestiziert
- ihr habt domestiziert
- sie haben domestiziert
Voltooid verleden tijd
- ik had gedomesticeerd
- jij had gedomesticeerd
- hij/zij/het had gedomesticeerd
- wij hadden gedomesticeerd
- jullie hadden gedomesticeerd
- zij hadden gedomesticeerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte domestiziert
- du hattest domestiziert
- er/sie/es hatte domestiziert
- wir hatten domestiziert
- ihr hattet domestiziert
- sie hatten domestiziert
Toekomende tijd I
- ik zal domesticeren
- jij zult domesticeren
- hij/zij/het zal domesticeren
- wij zullen domesticeren
- jullie zullen domesticeren
- zij zullen domesticeren
Futur I Indikativ
- ich werde domestizieren
- du wirst domestizieren
- er/sie/es wird domestizieren
- wir werden domestizieren
- ihr werdet domestizieren
- sie werden domestizieren
Toekomende tijd II
- ik zal gedomesticeerd hebben
- jij zult gedomesticeerd hebben
- hij/zij/het zal gedomesticeerd hebben
- wij zullen gedomesticeerd hebben
- jullie zullen gedomesticeerd hebben
- zij zullen gedomesticeerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde domestiziert haben
- du wirst domestiziert haben
- er/sie/es wird domestiziert haben
- wir werden domestiziert haben
- ihr werdet domestiziert haben
- sie werden domestiziert haben
Conditionalis I
- ik zou domesticeren
- jij zou domesticeren
- hij/zij/het zou domesticeren
- wij zouden domesticeren
- jullie zouden domesticeren
- zij zouden domesticeren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde domestizieren
- du würdest domestizieren
- er/sie/es würde domestizieren
- wir würden domestizieren
- ihr würdet domestizieren
- sie würden domestizieren
Conditionalis II
- ik zou hebben gedomesticeerd
- jij zou hebben gedomesticeerd
- hij/zij/het zou hebben gedomesticeerd
- wij zouden hebben gedomesticeerd
- jullie zouden hebben gedomesticeerd
- zij zouden hebben gedomesticeerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde domestiziert haben
- du würdest domestiziert haben
- er/sie/es würde domestiziert haben
- wir würden domestiziert haben
- ihr würdet domestiziert haben
- sie würden domestiziert haben
Imperatief
- jij domesticeer
- jullie domesticeert
Imperativ
- du domestiziere
- ihr domestiziert