Vervoeging van doorzeven
Onbepaalde wijs (infinitief): doorzeven
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik doorzeef
- jij doorzeeft
- hij/zij/het doorzeeft
- wij doorzeven
- jullie doorzeven
- zij doorzeven
Präsens Indikativ
- ich durchbohre
- du durchbohrst
- er/sie/es durchbohrt
- wir durchbohren
- ihr durchbohrt
- sie durchbohren
Onvoltooid verleden tijd
- ik doorzeefde
- jij doorzeefde
- hij/zij/het doorzeefde
- wij doorzeefden
- jullie doorzeefden
- zij doorzeefden
Präteritum Indikativ
- ich durchbohrte
- du durchbohrtest
- er/sie/es durchbohrte
- wir durchbohrten
- ihr durchbohrtet
- sie durchbohrten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb doorzeefd
- jij hebt doorzeefd
- hij/zij/het heeft doorzeefd
- wij hebben doorzeefd
- jullie hebben doorzeefd
- zij hebben doorzeefd
Perfekt Indikativ
- ich habe durchbohrt
- du hast durchbohrt
- er/sie/es hat durchbohrt
- wir haben durchbohrt
- ihr habt durchbohrt
- sie haben durchbohrt
Voltooid verleden tijd
- ik had doorzeefd
- jij had doorzeefd
- hij/zij/het had doorzeefd
- wij hadden doorzeefd
- jullie hadden doorzeefd
- zij hadden doorzeefd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte durchbohrt
- du hattest durchbohrt
- er/sie/es hatte durchbohrt
- wir hatten durchbohrt
- ihr hattet durchbohrt
- sie hatten durchbohrt
Toekomende tijd I
- ik zal doorzeven
- jij zult doorzeven
- hij/zij/het zal doorzeven
- wij zullen doorzeven
- jullie zullen doorzeven
- zij zullen doorzeven
Futur I Indikativ
- ich werde durchbohren
- du wirst durchbohren
- er/sie/es wird durchbohren
- wir werden durchbohren
- ihr werdet durchbohren
- sie werden durchbohren
Toekomende tijd II
- ik zal doorzeefd hebben
- jij zult doorzeefd hebben
- hij/zij/het zal doorzeefd hebben
- wij zullen doorzeefd hebben
- jullie zullen doorzeefd hebben
- zij zullen doorzeefd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde durchbohrt haben
- du wirst durchbohrt haben
- er/sie/es wird durchbohrt haben
- wir werden durchbohrt haben
- ihr werdet durchbohrt haben
- sie werden durchbohrt haben
Conditionalis I
- ik zou doorzeven
- jij zou doorzeven
- hij/zij/het zou doorzeven
- wij zouden doorzeven
- jullie zouden doorzeven
- zij zouden doorzeven
Futur I Konjunktiv II
- ich würde durchbohren
- du würdest durchbohren
- er/sie/es würde durchbohren
- wir würden durchbohren
- ihr würdet durchbohren
- sie würden durchbohren
Conditionalis II
- ik zou hebben doorzeefd
- jij zou hebben doorzeefd
- hij/zij/het zou hebben doorzeefd
- wij zouden hebben doorzeefd
- jullie zouden hebben doorzeefd
- zij zouden hebben doorzeefd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde durchbohrt haben
- du würdest durchbohrt haben
- er/sie/es würde durchbohrt haben
- wir würden durchbohrt haben
- ihr würdet durchbohrt haben
- sie würden durchbohrt haben
Imperatief
- jij doorzeef
- jullie doorzeeft
Imperativ
- du durchbohr(e)
- ihr durchbohrt