Vervoeging van elideren

Vertaling: elidieren

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik elideer
  • jij elideert
  • hij/zij/het elideert
  • wij elideren
  • jullie elideren
  • zij elideren

Präsens Indikativ

  • ich elidiere
  • du elidierst
  • er/sie/es elidiert
  • wir elidieren
  • ihr elidiert
  • sie elidieren

Onvoltooid verleden tijd

  • ik elideerde
  • jij elideerde
  • hij/zij/het elideerde
  • wij elideerden
  • jullie elideerden
  • zij elideerden

Präteritum Indikativ

  • ich elidierte
  • du elidiertest
  • er/sie/es elidierte
  • wir elidierten
  • ihr elidiertet
  • sie elidierten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geëlideerd
  • jij hebt geëlideerd
  • hij/zij/het heeft geëlideerd
  • wij hebben geëlideerd
  • jullie hebben geëlideerd
  • zij hebben geëlideerd

Perfekt Indikativ

  • ich habe elidiert
  • du hast elidiert
  • er/sie/es hat elidiert
  • wir haben elidiert
  • ihr habt elidiert
  • sie haben elidiert

Voltooid verleden tijd

  • ik had geëlideerd
  • jij had geëlideerd
  • hij/zij/het had geëlideerd
  • wij hadden geëlideerd
  • jullie hadden geëlideerd
  • zij hadden geëlideerd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte elidiert
  • du hattest elidiert
  • er/sie/es hatte elidiert
  • wir hatten elidiert
  • ihr hattet elidiert
  • sie hatten elidiert

Toekomende tijd I

  • ik zal elideren
  • jij zult elideren
  • hij/zij/het zal elideren
  • wij zullen elideren
  • jullie zullen elideren
  • zij zullen elideren

Futur I Indikativ

  • ich werde elidieren
  • du wirst elidieren
  • er/sie/es wird elidieren
  • wir werden elidieren
  • ihr werdet elidieren
  • sie werden elidieren

Toekomende tijd II

  • ik zal geëlideerd hebben
  • jij zult geëlideerd hebben
  • hij/zij/het zal geëlideerd hebben
  • wij zullen geëlideerd hebben
  • jullie zullen geëlideerd hebben
  • zij zullen geëlideerd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde elidiert haben
  • du wirst elidiert haben
  • er/sie/es wird elidiert haben
  • wir werden elidiert haben
  • ihr werdet elidiert haben
  • sie werden elidiert haben

Conditionalis I

  • ik zou elideren
  • jij zou elideren
  • hij/zij/het zou elideren
  • wij zouden elideren
  • jullie zouden elideren
  • zij zouden elideren

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde elidieren
  • du würdest elidieren
  • er/sie/es würde elidieren
  • wir würden elidieren
  • ihr würdet elidieren
  • sie würden elidieren

Conditionalis II

  • ik zou hebben geëlideerd
  • jij zou hebben geëlideerd
  • hij/zij/het zou hebben geëlideerd
  • wij zouden hebben geëlideerd
  • jullie zouden hebben geëlideerd
  • zij zouden hebben geëlideerd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde elidiert haben
  • du würdest elidiert haben
  • er/sie/es würde elidiert haben
  • wir würden elidiert haben
  • ihr würdet elidiert haben
  • sie würden elidiert haben

Imperatief

  • jij elideer
  • jullie elideert

Imperativ

  • du elidiere
  • ihr elidiert