Vervoeging van emailleren
Onbepaalde wijs (infinitief): emailleren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik emailleer
- jij emailleert
- hij/zij/het emailleert
- wij emailleren
- jullie emailleren
- zij emailleren
Präsens Indikativ
- ich emailliere
- du emaillierst
- er/sie/es emailliert
- wir emaillieren
- ihr emailliert
- sie emaillieren
Onvoltooid verleden tijd
- ik emailleerde
- jij emailleerde
- hij/zij/het emailleerde
- wij emailleerden
- jullie emailleerden
- zij emailleerden
Präteritum Indikativ
- ich emaillierte
- du emailliertest
- er/sie/es emaillierte
- wir emaillierten
- ihr emailliertet
- sie emaillierten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geëmailleerd
- jij hebt geëmailleerd
- hij/zij/het heeft geëmailleerd
- wij hebben geëmailleerd
- jullie hebben geëmailleerd
- zij hebben geëmailleerd
Perfekt Indikativ
- ich habe emailliert
- du hast emailliert
- er/sie/es hat emailliert
- wir haben emailliert
- ihr habt emailliert
- sie haben emailliert
Voltooid verleden tijd
- ik had geëmailleerd
- jij had geëmailleerd
- hij/zij/het had geëmailleerd
- wij hadden geëmailleerd
- jullie hadden geëmailleerd
- zij hadden geëmailleerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte emailliert
- du hattest emailliert
- er/sie/es hatte emailliert
- wir hatten emailliert
- ihr hattet emailliert
- sie hatten emailliert
Toekomende tijd I
- ik zal emailleren
- jij zult emailleren
- hij/zij/het zal emailleren
- wij zullen emailleren
- jullie zullen emailleren
- zij zullen emailleren
Futur I Indikativ
- ich werde emaillieren
- du wirst emaillieren
- er/sie/es wird emaillieren
- wir werden emaillieren
- ihr werdet emaillieren
- sie werden emaillieren
Toekomende tijd II
- ik zal geëmailleerd hebben
- jij zult geëmailleerd hebben
- hij/zij/het zal geëmailleerd hebben
- wij zullen geëmailleerd hebben
- jullie zullen geëmailleerd hebben
- zij zullen geëmailleerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde emailliert haben
- du wirst emailliert haben
- er/sie/es wird emailliert haben
- wir werden emailliert haben
- ihr werdet emailliert haben
- sie werden emailliert haben
Conditionalis I
- ik zou emailleren
- jij zou emailleren
- hij/zij/het zou emailleren
- wij zouden emailleren
- jullie zouden emailleren
- zij zouden emailleren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde emaillieren
- du würdest emaillieren
- er/sie/es würde emaillieren
- wir würden emaillieren
- ihr würdet emaillieren
- sie würden emaillieren
Conditionalis II
- ik zou hebben geëmailleerd
- jij zou hebben geëmailleerd
- hij/zij/het zou hebben geëmailleerd
- wij zouden hebben geëmailleerd
- jullie zouden hebben geëmailleerd
- zij zouden hebben geëmailleerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde emailliert haben
- du würdest emailliert haben
- er/sie/es würde emailliert haben
- wir würden emailliert haben
- ihr würdet emailliert haben
- sie würden emailliert haben
Imperatief
- jij emailleer
- jullie emailleert
Imperativ
- du emailliere
- ihr emailliert