Vervoeging van europeaniseren
Onbepaalde wijs (infinitief): europeaniseren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik europeaniseer
- jij europeaniseert
- hij/zij/het europeaniseert
- wij europeaniseren
- jullie europeaniseren
- zij europeaniseren
Präsens Indikativ
- ich europäisiere
- du europäisierst
- er/sie/es europäisiert
- wir europäisieren
- ihr europäisiert
- sie europäisieren
Onvoltooid verleden tijd
- ik europeaniseerde
- jij europeaniseerde
- hij/zij/het europeaniseerde
- wij europeaniseerden
- jullie europeaniseerden
- zij europeaniseerden
Präteritum Indikativ
- ich europäisierte
- du europäisiertest
- er/sie/es europäisierte
- wir europäisierten
- ihr europäisiertet
- sie europäisierten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geëuropeaniseerd
- jij hebt geëuropeaniseerd
- hij/zij/het heeft geëuropeaniseerd
- wij hebben geëuropeaniseerd
- jullie hebben geëuropeaniseerd
- zij hebben geëuropeaniseerd
Perfekt Indikativ
- ich habe europäisiert
- du hast europäisiert
- er/sie/es hat europäisiert
- wir haben europäisiert
- ihr habt europäisiert
- sie haben europäisiert
Voltooid verleden tijd
- ik had geëuropeaniseerd
- jij had geëuropeaniseerd
- hij/zij/het had geëuropeaniseerd
- wij hadden geëuropeaniseerd
- jullie hadden geëuropeaniseerd
- zij hadden geëuropeaniseerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte europäisiert
- du hattest europäisiert
- er/sie/es hatte europäisiert
- wir hatten europäisiert
- ihr hattet europäisiert
- sie hatten europäisiert
Toekomende tijd I
- ik zal europeaniseren
- jij zult europeaniseren
- hij/zij/het zal europeaniseren
- wij zullen europeaniseren
- jullie zullen europeaniseren
- zij zullen europeaniseren
Futur I Indikativ
- ich werde europäisieren
- du wirst europäisieren
- er/sie/es wird europäisieren
- wir werden europäisieren
- ihr werdet europäisieren
- sie werden europäisieren
Toekomende tijd II
- ik zal geëuropeaniseerd hebben
- jij zult geëuropeaniseerd hebben
- hij/zij/het zal geëuropeaniseerd hebben
- wij zullen geëuropeaniseerd hebben
- jullie zullen geëuropeaniseerd hebben
- zij zullen geëuropeaniseerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde europäisiert haben
- du wirst europäisiert haben
- er/sie/es wird europäisiert haben
- wir werden europäisiert haben
- ihr werdet europäisiert haben
- sie werden europäisiert haben
Conditionalis I
- ik zou europeaniseren
- jij zou europeaniseren
- hij/zij/het zou europeaniseren
- wij zouden europeaniseren
- jullie zouden europeaniseren
- zij zouden europeaniseren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde europäisieren
- du würdest europäisieren
- er/sie/es würde europäisieren
- wir würden europäisieren
- ihr würdet europäisieren
- sie würden europäisieren
Conditionalis II
- ik zou hebben geëuropeaniseerd
- jij zou hebben geëuropeaniseerd
- hij/zij/het zou hebben geëuropeaniseerd
- wij zouden hebben geëuropeaniseerd
- jullie zouden hebben geëuropeaniseerd
- zij zouden hebben geëuropeaniseerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde europäisiert haben
- du würdest europäisiert haben
- er/sie/es würde europäisiert haben
- wir würden europäisiert haben
- ihr würdet europäisiert haben
- sie würden europäisiert haben
Imperatief
- jij europeaniseer
- jullie europeaniseert
Imperativ
- du europäisiere
- ihr europäisiert