Vervoeging van evacueren
Onbepaalde wijs (infinitief): evacueren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik evacueer
- jij evacueert
- hij/zij/het evacueert
- wij evacueren
- jullie evacueren
- zij evacueren
Präsens Indikativ
- ich evakuiere
- du evakuierst
- er/sie/es evakuiert
- wir evakuieren
- ihr evakuiert
- sie evakuieren
Onvoltooid verleden tijd
- ik evacueerde
- jij evacueerde
- hij/zij/het evacueerde
- wij evacueerden
- jullie evacueerden
- zij evacueerden
Präteritum Indikativ
- ich evakuierte
- du evakuiertest
- er/sie/es evakuierte
- wir evakuierten
- ihr evakuiertet
- sie evakuierten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geëvacueerd
- jij hebt geëvacueerd
- hij/zij/het heeft geëvacueerd
- wij hebben geëvacueerd
- jullie hebben geëvacueerd
- zij hebben geëvacueerd
Perfekt Indikativ
- ich habe evakuiert
- du hast evakuiert
- er/sie/es hat evakuiert
- wir haben evakuiert
- ihr habt evakuiert
- sie haben evakuiert
Voltooid verleden tijd
- ik had geëvacueerd
- jij had geëvacueerd
- hij/zij/het had geëvacueerd
- wij hadden geëvacueerd
- jullie hadden geëvacueerd
- zij hadden geëvacueerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte evakuiert
- du hattest evakuiert
- er/sie/es hatte evakuiert
- wir hatten evakuiert
- ihr hattet evakuiert
- sie hatten evakuiert
Toekomende tijd I
- ik zal evacueren
- jij zult evacueren
- hij/zij/het zal evacueren
- wij zullen evacueren
- jullie zullen evacueren
- zij zullen evacueren
Futur I Indikativ
- ich werde evakuieren
- du wirst evakuieren
- er/sie/es wird evakuieren
- wir werden evakuieren
- ihr werdet evakuieren
- sie werden evakuieren
Toekomende tijd II
- ik zal geëvacueerd hebben
- jij zult geëvacueerd hebben
- hij/zij/het zal geëvacueerd hebben
- wij zullen geëvacueerd hebben
- jullie zullen geëvacueerd hebben
- zij zullen geëvacueerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde evakuiert haben
- du wirst evakuiert haben
- er/sie/es wird evakuiert haben
- wir werden evakuiert haben
- ihr werdet evakuiert haben
- sie werden evakuiert haben
Conditionalis I
- ik zou evacueren
- jij zou evacueren
- hij/zij/het zou evacueren
- wij zouden evacueren
- jullie zouden evacueren
- zij zouden evacueren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde evakuieren
- du würdest evakuieren
- er/sie/es würde evakuieren
- wir würden evakuieren
- ihr würdet evakuieren
- sie würden evakuieren
Conditionalis II
- ik zou hebben geëvacueerd
- jij zou hebben geëvacueerd
- hij/zij/het zou hebben geëvacueerd
- wij zouden hebben geëvacueerd
- jullie zouden hebben geëvacueerd
- zij zouden hebben geëvacueerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde evakuiert haben
- du würdest evakuiert haben
- er/sie/es würde evakuiert haben
- wir würden evakuiert haben
- ihr würdet evakuiert haben
- sie würden evakuiert haben
Imperatief
- jij evacueer
- jullie evacueert
Imperativ
- du evakuiere
- ihr evakuiert