Vervoeging van experimenteren
Onbepaalde wijs (infinitief): experimenteren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik experimenteer
- jij experimenteert
- hij/zij/het experimenteert
- wij experimenteren
- jullie experimenteren
- zij experimenteren
Präsens Indikativ
- ich experimentiere
- du experimentierst
- er/sie/es experimentiert
- wir experimentieren
- ihr experimentiert
- sie experimentieren
Onvoltooid verleden tijd
- ik experimenteerde
- jij experimenteerde
- hij/zij/het experimenteerde
- wij experimenteerden
- jullie experimenteerden
- zij experimenteerden
Präteritum Indikativ
- ich experimentierte
- du experimentiertest
- er/sie/es experimentierte
- wir experimentierten
- ihr experimentiertet
- sie experimentierten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geëxperimenteerd
- jij hebt geëxperimenteerd
- hij/zij/het heeft geëxperimenteerd
- wij hebben geëxperimenteerd
- jullie hebben geëxperimenteerd
- zij hebben geëxperimenteerd
Perfekt Indikativ
- ich habe experimentiert
- du hast experimentiert
- er/sie/es hat experimentiert
- wir haben experimentiert
- ihr habt experimentiert
- sie haben experimentiert
Voltooid verleden tijd
- ik had geëxperimenteerd
- jij had geëxperimenteerd
- hij/zij/het had geëxperimenteerd
- wij hadden geëxperimenteerd
- jullie hadden geëxperimenteerd
- zij hadden geëxperimenteerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte experimentiert
- du hattest experimentiert
- er/sie/es hatte experimentiert
- wir hatten experimentiert
- ihr hattet experimentiert
- sie hatten experimentiert
Toekomende tijd I
- ik zal experimenteren
- jij zult experimenteren
- hij/zij/het zal experimenteren
- wij zullen experimenteren
- jullie zullen experimenteren
- zij zullen experimenteren
Futur I Indikativ
- ich werde experimentieren
- du wirst experimentieren
- er/sie/es wird experimentieren
- wir werden experimentieren
- ihr werdet experimentieren
- sie werden experimentieren
Toekomende tijd II
- ik zal geëxperimenteerd hebben
- jij zult geëxperimenteerd hebben
- hij/zij/het zal geëxperimenteerd hebben
- wij zullen geëxperimenteerd hebben
- jullie zullen geëxperimenteerd hebben
- zij zullen geëxperimenteerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde experimentiert haben
- du wirst experimentiert haben
- er/sie/es wird experimentiert haben
- wir werden experimentiert haben
- ihr werdet experimentiert haben
- sie werden experimentiert haben
Conditionalis I
- ik zou experimenteren
- jij zou experimenteren
- hij/zij/het zou experimenteren
- wij zouden experimenteren
- jullie zouden experimenteren
- zij zouden experimenteren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde experimentieren
- du würdest experimentieren
- er/sie/es würde experimentieren
- wir würden experimentieren
- ihr würdet experimentieren
- sie würden experimentieren
Conditionalis II
- ik zou hebben geëxperimenteerd
- jij zou hebben geëxperimenteerd
- hij/zij/het zou hebben geëxperimenteerd
- wij zouden hebben geëxperimenteerd
- jullie zouden hebben geëxperimenteerd
- zij zouden hebben geëxperimenteerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde experimentiert haben
- du würdest experimentiert haben
- er/sie/es würde experimentiert haben
- wir würden experimentiert haben
- ihr würdet experimentiert haben
- sie würden experimentiert haben
Imperatief
- jij experimenteer
- jullie experimenteert
Imperativ
- du experimentiere
- ihr experimentiert