Vervoeging van flankeren
Onbepaalde wijs (infinitief): flankeren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik flankeer
- jij flankeert
- hij/zij/het flankeert
- wij flankeren
- jullie flankeren
- zij flankeren
Präsens Indikativ
- ich flankiere
- du flankierst
- er/sie/es flankiert
- wir flankieren
- ihr flankiert
- sie flankieren
Onvoltooid verleden tijd
- ik flankeerde
- jij flankeerde
- hij/zij/het flankeerde
- wij flankeerden
- jullie flankeerden
- zij flankeerden
Präteritum Indikativ
- ich flankierte
- du flankiertest
- er/sie/es flankierte
- wir flankierten
- ihr flankiertet
- sie flankierten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geflankeerd
- jij hebt geflankeerd
- hij/zij/het heeft geflankeerd
- wij hebben geflankeerd
- jullie hebben geflankeerd
- zij hebben geflankeerd
Perfekt Indikativ
- ich habe flankiert
- du hast flankiert
- er/sie/es hat flankiert
- wir haben flankiert
- ihr habt flankiert
- sie haben flankiert
Voltooid verleden tijd
- ik had geflankeerd
- jij had geflankeerd
- hij/zij/het had geflankeerd
- wij hadden geflankeerd
- jullie hadden geflankeerd
- zij hadden geflankeerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte flankiert
- du hattest flankiert
- er/sie/es hatte flankiert
- wir hatten flankiert
- ihr hattet flankiert
- sie hatten flankiert
Toekomende tijd I
- ik zal flankeren
- jij zult flankeren
- hij/zij/het zal flankeren
- wij zullen flankeren
- jullie zullen flankeren
- zij zullen flankeren
Futur I Indikativ
- ich werde flankieren
- du wirst flankieren
- er/sie/es wird flankieren
- wir werden flankieren
- ihr werdet flankieren
- sie werden flankieren
Toekomende tijd II
- ik zal geflankeerd hebben
- jij zult geflankeerd hebben
- hij/zij/het zal geflankeerd hebben
- wij zullen geflankeerd hebben
- jullie zullen geflankeerd hebben
- zij zullen geflankeerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde flankiert haben
- du wirst flankiert haben
- er/sie/es wird flankiert haben
- wir werden flankiert haben
- ihr werdet flankiert haben
- sie werden flankiert haben
Conditionalis I
- ik zou flankeren
- jij zou flankeren
- hij/zij/het zou flankeren
- wij zouden flankeren
- jullie zouden flankeren
- zij zouden flankeren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde flankieren
- du würdest flankieren
- er/sie/es würde flankieren
- wir würden flankieren
- ihr würdet flankieren
- sie würden flankieren
Conditionalis II
- ik zou hebben geflankeerd
- jij zou hebben geflankeerd
- hij/zij/het zou hebben geflankeerd
- wij zouden hebben geflankeerd
- jullie zouden hebben geflankeerd
- zij zouden hebben geflankeerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde flankiert haben
- du würdest flankiert haben
- er/sie/es würde flankiert haben
- wir würden flankiert haben
- ihr würdet flankiert haben
- sie würden flankiert haben
Imperatief
- jij flankeer
- jullie flankeert
Imperativ
- du flankiere
- ihr flankiert