Vervoeging van geruststellen

Onbepaalde wijs (infinitief): geruststellen

Vertaling: beruhigen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik stel gerust
  • jij stelt gerust
  • hij/zij/het stelt gerust
  • wij stellen gerust
  • jullie stellen gerust
  • zij stellen gerust

Präsens Indikativ

  • ich beruhige
  • du beruhigst
  • er/sie/es beruhigt
  • wir beruhigen
  • ihr beruhigt
  • sie beruhigen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik stelde gerust
  • jij stelde gerust
  • hij/zij/het stelde gerust
  • wij stelden gerust
  • jullie stelden gerust
  • zij stelden gerust

Präteritum Indikativ

  • ich beruhigte
  • du beruhigtest
  • er/sie/es beruhigte
  • wir beruhigten
  • ihr beruhigtet
  • sie beruhigten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gerustgesteld
  • jij hebt gerustgesteld
  • hij/zij/het heeft gerustgesteld
  • wij hebben gerustgesteld
  • jullie hebben gerustgesteld
  • zij hebben gerustgesteld

Perfekt Indikativ

  • ich habe beruhigt
  • du hast beruhigt
  • er/sie/es hat beruhigt
  • wir haben beruhigt
  • ihr habt beruhigt
  • sie haben beruhigt

Voltooid verleden tijd

  • ik had gerustgesteld
  • jij had gerustgesteld
  • hij/zij/het had gerustgesteld
  • wij hadden gerustgesteld
  • jullie hadden gerustgesteld
  • zij hadden gerustgesteld

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte beruhigt
  • du hattest beruhigt
  • er/sie/es hatte beruhigt
  • wir hatten beruhigt
  • ihr hattet beruhigt
  • sie hatten beruhigt

Toekomende tijd I

  • ik zal geruststellen
  • jij zult geruststellen
  • hij/zij/het zal geruststellen
  • wij zullen geruststellen
  • jullie zullen geruststellen
  • zij zullen geruststellen

Futur I Indikativ

  • ich werde beruhigen
  • du wirst beruhigen
  • er/sie/es wird beruhigen
  • wir werden beruhigen
  • ihr werdet beruhigen
  • sie werden beruhigen

Toekomende tijd II

  • ik zal gerustgesteld hebben
  • jij zult gerustgesteld hebben
  • hij/zij/het zal gerustgesteld hebben
  • wij zullen gerustgesteld hebben
  • jullie zullen gerustgesteld hebben
  • zij zullen gerustgesteld hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde beruhigt haben
  • du wirst beruhigt haben
  • er/sie/es wird beruhigt haben
  • wir werden beruhigt haben
  • ihr werdet beruhigt haben
  • sie werden beruhigt haben

Conditionalis I

  • ik zou geruststellen
  • jij zou geruststellen
  • hij/zij/het zou geruststellen
  • wij zouden geruststellen
  • jullie zouden geruststellen
  • zij zouden geruststellen

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde beruhigen
  • du würdest beruhigen
  • er/sie/es würde beruhigen
  • wir würden beruhigen
  • ihr würdet beruhigen
  • sie würden beruhigen

Conditionalis II

  • ik zou hebben gerustgesteld
  • jij zou hebben gerustgesteld
  • hij/zij/het zou hebben gerustgesteld
  • wij zouden hebben gerustgesteld
  • jullie zouden hebben gerustgesteld
  • zij zouden hebben gerustgesteld

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde beruhigt haben
  • du würdest beruhigt haben
  • er/sie/es würde beruhigt haben
  • wir würden beruhigt haben
  • ihr würdet beruhigt haben
  • sie würden beruhigt haben

Imperatief

  • jij stel gerust
  • jullie stelt gerust

Imperativ

  • du beruhig(e)
  • ihr beruhigt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van geruststellen