Vervoeging van gesticuleren

Onbepaalde wijs (infinitief): gesticuleren

Vertaling: gestikulieren

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik gesticuleer
  • jij gesticuleert
  • hij/zij/het gesticuleert
  • wij gesticuleren
  • jullie gesticuleren
  • zij gesticuleren

Präsens Indikativ

  • ich gestikuliere
  • du gestikulierst
  • er/sie/es gestikuliert
  • wir gestikulieren
  • ihr gestikuliert
  • sie gestikulieren

Onvoltooid verleden tijd

  • ik gesticuleerde
  • jij gesticuleerde
  • hij/zij/het gesticuleerde
  • wij gesticuleerden
  • jullie gesticuleerden
  • zij gesticuleerden

Präteritum Indikativ

  • ich gestikulierte
  • du gestikuliertest
  • er/sie/es gestikulierte
  • wir gestikulierten
  • ihr gestikuliertet
  • sie gestikulierten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gegesticuleerd
  • jij hebt gegesticuleerd
  • hij/zij/het heeft gegesticuleerd
  • wij hebben gegesticuleerd
  • jullie hebben gegesticuleerd
  • zij hebben gegesticuleerd

Perfekt Indikativ

  • ich habe gestikuliert
  • du hast gestikuliert
  • er/sie/es hat gestikuliert
  • wir haben gestikuliert
  • ihr habt gestikuliert
  • sie haben gestikuliert

Voltooid verleden tijd

  • ik had gegesticuleerd
  • jij had gegesticuleerd
  • hij/zij/het had gegesticuleerd
  • wij hadden gegesticuleerd
  • jullie hadden gegesticuleerd
  • zij hadden gegesticuleerd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte gestikuliert
  • du hattest gestikuliert
  • er/sie/es hatte gestikuliert
  • wir hatten gestikuliert
  • ihr hattet gestikuliert
  • sie hatten gestikuliert

Toekomende tijd I

  • ik zal gesticuleren
  • jij zult gesticuleren
  • hij/zij/het zal gesticuleren
  • wij zullen gesticuleren
  • jullie zullen gesticuleren
  • zij zullen gesticuleren

Futur I Indikativ

  • ich werde gestikulieren
  • du wirst gestikulieren
  • er/sie/es wird gestikulieren
  • wir werden gestikulieren
  • ihr werdet gestikulieren
  • sie werden gestikulieren

Toekomende tijd II

  • ik zal gegesticuleerd hebben
  • jij zult gegesticuleerd hebben
  • hij/zij/het zal gegesticuleerd hebben
  • wij zullen gegesticuleerd hebben
  • jullie zullen gegesticuleerd hebben
  • zij zullen gegesticuleerd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde gestikuliert haben
  • du wirst gestikuliert haben
  • er/sie/es wird gestikuliert haben
  • wir werden gestikuliert haben
  • ihr werdet gestikuliert haben
  • sie werden gestikuliert haben

Conditionalis I

  • ik zou gesticuleren
  • jij zou gesticuleren
  • hij/zij/het zou gesticuleren
  • wij zouden gesticuleren
  • jullie zouden gesticuleren
  • zij zouden gesticuleren

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde gestikulieren
  • du würdest gestikulieren
  • er/sie/es würde gestikulieren
  • wir würden gestikulieren
  • ihr würdet gestikulieren
  • sie würden gestikulieren

Conditionalis II

  • ik zou hebben gegesticuleerd
  • jij zou hebben gegesticuleerd
  • hij/zij/het zou hebben gegesticuleerd
  • wij zouden hebben gegesticuleerd
  • jullie zouden hebben gegesticuleerd
  • zij zouden hebben gegesticuleerd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde gestikuliert haben
  • du würdest gestikuliert haben
  • er/sie/es würde gestikuliert haben
  • wir würden gestikuliert haben
  • ihr würdet gestikuliert haben
  • sie würden gestikuliert haben

Imperatief

  • jij gesticuleer
  • jullie gesticuleert

Imperativ

  • du gestikuliere
  • ihr gestikuliert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van gesticuleren