Vervoeging van glinsteren

Onbepaalde wijs (infinitief): glinsteren

Vertaling: funkeln

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het glinstert
  • zij glinsteren

Präsens Indikativ

  • er/sie/es funkelt
  • sie funkeln

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het glinsterde
  • zij glinsterden

Präteritum Indikativ

  • er/sie/es funkelte
  • sie funkelten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft geglinsterd
  • zij hebben geglinsterd

Perfekt Indikativ

  • er/sie/es hat gefunkelt
  • sie haben gefunkelt

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had geglinsterd
  • zij hadden geglinsterd

Plusquamperfekt Indikativ

  • er/sie/es hatte gefunkelt
  • sie hatten gefunkelt

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal glinsteren
  • zij zult glinsteren

Futur I Indikativ

  • er/sie/es wird funkeln
  • sie werden funkeln

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal geglinsterd hebben
  • zij zult geglinsterd hebben

Futur II Indikativ

  • er/sie/es wird gefunkelt haben
  • sie werden gefunkelt haben

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal glinsteren
  • zij zullen glinsteren

Futur I Konjunktiv II

  • er/sie/es würde funkeln
  • sie würden funkeln

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben geglinsterd
  • zij zullen hebben geglinsterd

Futur II Konjunktiv II

  • er/sie/es würde gefunkelt haben
  • sie würden gefunkelt haben

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van glinsteren