Vervoeging van halveren
Onbepaalde wijs (infinitief): halveren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik halveer
- jij halveert
- hij/zij/het halveert
- wij halveren
- jullie halveren
- zij halveren
Präsens Indikativ
- ich halbiere
- du halbierst
- er/sie/es halbiert
- wir halbieren
- ihr halbiert
- sie halbieren
Onvoltooid verleden tijd
- ik halveerde
- jij halveerde
- hij/zij/het halveerde
- wij halveerden
- jullie halveerden
- zij halveerden
Präteritum Indikativ
- ich halbierte
- du halbiertest
- er/sie/es halbierte
- wir halbierten
- ihr halbiertet
- sie halbierten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gehalveerd
- jij hebt gehalveerd
- hij/zij/het heeft gehalveerd
- wij hebben gehalveerd
- jullie hebben gehalveerd
- zij hebben gehalveerd
Perfekt Indikativ
- ich habe halbiert
- du hast halbiert
- er/sie/es hat halbiert
- wir haben halbiert
- ihr habt halbiert
- sie haben halbiert
Voltooid verleden tijd
- ik had gehalveerd
- jij had gehalveerd
- hij/zij/het had gehalveerd
- wij hadden gehalveerd
- jullie hadden gehalveerd
- zij hadden gehalveerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte halbiert
- du hattest halbiert
- er/sie/es hatte halbiert
- wir hatten halbiert
- ihr hattet halbiert
- sie hatten halbiert
Toekomende tijd I
- ik zal halveren
- jij zult halveren
- hij/zij/het zal halveren
- wij zullen halveren
- jullie zullen halveren
- zij zullen halveren
Futur I Indikativ
- ich werde halbieren
- du wirst halbieren
- er/sie/es wird halbieren
- wir werden halbieren
- ihr werdet halbieren
- sie werden halbieren
Toekomende tijd II
- ik zal gehalveerd hebben
- jij zult gehalveerd hebben
- hij/zij/het zal gehalveerd hebben
- wij zullen gehalveerd hebben
- jullie zullen gehalveerd hebben
- zij zullen gehalveerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde halbiert haben
- du wirst halbiert haben
- er/sie/es wird halbiert haben
- wir werden halbiert haben
- ihr werdet halbiert haben
- sie werden halbiert haben
Conditionalis I
- ik zou halveren
- jij zou halveren
- hij/zij/het zou halveren
- wij zouden halveren
- jullie zouden halveren
- zij zouden halveren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde halbieren
- du würdest halbieren
- er/sie/es würde halbieren
- wir würden halbieren
- ihr würdet halbieren
- sie würden halbieren
Conditionalis II
- ik zou hebben gehalveerd
- jij zou hebben gehalveerd
- hij/zij/het zou hebben gehalveerd
- wij zouden hebben gehalveerd
- jullie zouden hebben gehalveerd
- zij zouden hebben gehalveerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde halbiert haben
- du würdest halbiert haben
- er/sie/es würde halbiert haben
- wir würden halbiert haben
- ihr würdet halbiert haben
- sie würden halbiert haben
Imperatief
- jij halveer
- jullie halveert
Imperativ
- du halbiere
- ihr halbiert