Vervoeging van harpen
Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik harp
- jij harpt
- hij/zij/het harpt
- wij harpen
- jullie harpen
- zij harpen
Onvoltooid verleden tijd
- ik harpte
- jij harpte
- hij/zij/het harpte
- wij harpten
- jullie harpten
- zij harpten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geharpt
- jij hebt geharpt
- hij/zij/het heeft geharpt
- wij hebben geharpt
- jullie hebben geharpt
- zij hebben geharpt
Voltooid verleden tijd
- ik had geharpt
- jij had geharpt
- hij/zij/het had geharpt
- wij hadden geharpt
- jullie hadden geharpt
- zij hadden geharpt
Toekomende tijd I
- ik zal harpen
- jij zult harpen
- hij/zij/het zal harpen
- wij zullen harpen
- jullie zullen harpen
- zij zullen harpen
Toekomende tijd II
- ik zal geharpt hebben
- jij zult geharpt hebben
- hij/zij/het zal geharpt hebben
- wij zullen geharpt hebben
- jullie zullen geharpt hebben
- zij zullen geharpt hebben
Conditionalis I
- ik zou harpen
- jij zou harpen
- hij/zij/het zou harpen
- wij zouden harpen
- jullie zouden harpen
- zij zouden harpen
Conditionalis II
- ik zou hebben geharpt
- jij zou hebben geharpt
- hij/zij/het zou hebben geharpt
- wij zouden hebben geharpt
- jullie zouden hebben geharpt
- zij zouden hebben geharpt
Imperatief
- jij harp
- jullie harpt