Vervoeging van inblazen
Onbepaalde wijs (infinitief): inblazen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik blaas in
- jij blaast in
- hij/zij/het blaast in
- wij blazen in
- jullie blazen in
- zij blazen in
Präsens Indikativ
- ich blase hinein
- du bläst hinein
- er/sie/es bläst hinein
- wir blasen hinein
- ihr blast hinein
- sie blasen hinein
Onvoltooid verleden tijd
- ik blies in
- jij blies in
- hij/zij/het blies in
- wij bliezen in
- jullie bliezen in
- zij bliezen in
Präteritum Indikativ
- ich blies hinein
- du bliesest hinein
- er/sie/es blies hinein
- wir bliesen hinein
- ihr bliest hinein
- sie bliesen hinein
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ingeblazen
- jij hebt ingeblazen
- hij/zij/het heeft ingeblazen
- wij hebben ingeblazen
- jullie hebben ingeblazen
- zij hebben ingeblazen
Perfekt Indikativ
- ich habe hineingeblasen
- du hast hineingeblasen
- er/sie/es hat hineingeblasen
- wir haben hineingeblasen
- ihr habt hineingeblasen
- sie haben hineingeblasen
Voltooid verleden tijd
- ik had ingeblazen
- jij had ingeblazen
- hij/zij/het had ingeblazen
- wij hadden ingeblazen
- jullie hadden ingeblazen
- zij hadden ingeblazen
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte hineingeblasen
- du hattest hineingeblasen
- er/sie/es hatte hineingeblasen
- wir hatten hineingeblasen
- ihr hattet hineingeblasen
- sie hatten hineingeblasen
Toekomende tijd I
- ik zal inblazen
- jij zult inblazen
- hij/zij/het zal inblazen
- wij zullen inblazen
- jullie zullen inblazen
- zij zullen inblazen
Futur I Indikativ
- ich werde hineinblasen
- du wirst hineinblasen
- er/sie/es wird hineinblasen
- wir werden hineinblasen
- ihr werdet hineinblasen
- sie werden hineinblasen
Toekomende tijd II
- ik zal ingeblazen hebben
- jij zult ingeblazen hebben
- hij/zij/het zal ingeblazen hebben
- wij zullen ingeblazen hebben
- jullie zullen ingeblazen hebben
- zij zullen ingeblazen hebben
Futur II Indikativ
- ich werde hineingeblasen haben
- du wirst hineingeblasen haben
- er/sie/es wird hineingeblasen haben
- wir werden hineingeblasen haben
- ihr werdet hineingeblasen haben
- sie werden hineingeblasen haben
Conditionalis I
- ik zou inblazen
- jij zou inblazen
- hij/zij/het zou inblazen
- wij zouden inblazen
- jullie zouden inblazen
- zij zouden inblazen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde hineinblasen
- du würdest hineinblasen
- er/sie/es würde hineinblasen
- wir würden hineinblasen
- ihr würdet hineinblasen
- sie würden hineinblasen
Conditionalis II
- ik zou hebben ingeblazen
- jij zou hebben ingeblazen
- hij/zij/het zou hebben ingeblazen
- wij zouden hebben ingeblazen
- jullie zouden hebben ingeblazen
- zij zouden hebben ingeblazen
Futur II Konjunktiv II
- ich würde hineingeblasen haben
- du würdest hineingeblasen haben
- er/sie/es würde hineingeblasen haben
- wir würden hineingeblasen haben
- ihr würdet hineingeblasen haben
- sie würden hineingeblasen haben
Imperatief
- jij blaas in
- jullie blaast in
Imperativ
- du blas(e) hinein
- ihr blast hinein