Vervoeging van ingieten
Onbepaalde wijs (infinitief): ingieten
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik giet in
- jij giet in
- hij/zij/het giet in
- wij gieten in
- jullie gieten in
- zij gieten in
Präsens Indikativ
- ich schenke ein
- du schenkst ein
- er/sie/es schenkt ein
- wir schenken ein
- ihr schenkt ein
- sie schenken ein
Onvoltooid verleden tijd
- ik goot in
- jij goot in
- hij/zij/het goot in
- wij goten in
- jullie goten in
- zij goten in
Präteritum Indikativ
- ich schenkte ein
- du schenktest ein
- er/sie/es schenkte ein
- wir schenkten ein
- ihr schenktet ein
- sie schenkten ein
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ingegoten
- jij hebt ingegoten
- hij/zij/het heeft ingegoten
- wij hebben ingegoten
- jullie hebben ingegoten
- zij hebben ingegoten
Perfekt Indikativ
- ich habe eingeschenkt
- du hast eingeschenkt
- er/sie/es hat eingeschenkt
- wir haben eingeschenkt
- ihr habt eingeschenkt
- sie haben eingeschenkt
Voltooid verleden tijd
- ik had ingegoten
- jij had ingegoten
- hij/zij/het had ingegoten
- wij hadden ingegoten
- jullie hadden ingegoten
- zij hadden ingegoten
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte eingeschenkt
- du hattest eingeschenkt
- er/sie/es hatte eingeschenkt
- wir hatten eingeschenkt
- ihr hattet eingeschenkt
- sie hatten eingeschenkt
Toekomende tijd I
- ik zal ingieten
- jij zult ingieten
- hij/zij/het zal ingieten
- wij zullen ingieten
- jullie zullen ingieten
- zij zullen ingieten
Futur I Indikativ
- ich werde einschenken
- du wirst einschenken
- er/sie/es wird einschenken
- wir werden einschenken
- ihr werdet einschenken
- sie werden einschenken
Toekomende tijd II
- ik zal ingegoten hebben
- jij zult ingegoten hebben
- hij/zij/het zal ingegoten hebben
- wij zullen ingegoten hebben
- jullie zullen ingegoten hebben
- zij zullen ingegoten hebben
Futur II Indikativ
- ich werde eingeschenkt haben
- du wirst eingeschenkt haben
- er/sie/es wird eingeschenkt haben
- wir werden eingeschenkt haben
- ihr werdet eingeschenkt haben
- sie werden eingeschenkt haben
Conditionalis I
- ik zou ingieten
- jij zou ingieten
- hij/zij/het zou ingieten
- wij zouden ingieten
- jullie zouden ingieten
- zij zouden ingieten
Futur I Konjunktiv II
- ich würde einschenken
- du würdest einschenken
- er/sie/es würde einschenken
- wir würden einschenken
- ihr würdet einschenken
- sie würden einschenken
Conditionalis II
- ik zou hebben ingegoten
- jij zou hebben ingegoten
- hij/zij/het zou hebben ingegoten
- wij zouden hebben ingegoten
- jullie zouden hebben ingegoten
- zij zouden hebben ingegoten
Futur II Konjunktiv II
- ich würde eingeschenkt haben
- du würdest eingeschenkt haben
- er/sie/es würde eingeschenkt haben
- wir würden eingeschenkt haben
- ihr würdet eingeschenkt haben
- sie würden eingeschenkt haben
Imperatief
- jij giet in
- jullie giet in
Imperativ
- du schenk(e) ein
- ihr schenkt ein