Vervoeging van interveniëren
Onbepaalde wijs (infinitief): interveniëren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik intervenieer
- jij intervenieert
- hij/zij/het intervenieert
- wij interveniëren
- jullie interveniëren
- zij interveniëren
Präsens Indikativ
- ich trete dazwischen
- du trittst dazwischen
- er/sie/es tritt dazwischen
- wir treten dazwischen
- ihr tretet dazwischen
- sie treten dazwischen
Onvoltooid verleden tijd
- ik intervenieerde
- jij intervenieerde
- hij/zij/het intervenieerde
- wij intervenieerden
- jullie intervenieerden
- zij intervenieerden
Präteritum Indikativ
- ich trat dazwischen
- du tratest dazwischen
- er/sie/es trat dazwischen
- wir traten dazwischen
- ihr tratet dazwischen
- sie traten dazwischen
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geïntervenieerd
- jij hebt geïntervenieerd
- hij/zij/het heeft geïntervenieerd
- wij hebben geïntervenieerd
- jullie hebben geïntervenieerd
- zij hebben geïntervenieerd
Perfekt Indikativ
- ich bin dazwischengetreten
- du bist dazwischengetreten
- er/sie/es ist dazwischengetreten
- wir sind dazwischengetreten
- ihr seid dazwischengetreten
- sie sind dazwischengetreten
Voltooid verleden tijd
- ik had geïntervenieerd
- jij had geïntervenieerd
- hij/zij/het had geïntervenieerd
- wij hadden geïntervenieerd
- jullie hadden geïntervenieerd
- zij hadden geïntervenieerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich war dazwischengetreten
- du warst dazwischengetreten
- er/sie/es war dazwischengetreten
- wir waren dazwischengetreten
- ihr wart dazwischengetreten
- sie waren dazwischengetreten
Toekomende tijd I
- ik zal interveniëren
- jij zult interveniëren
- hij/zij/het zal interveniëren
- wij zullen interveniëren
- jullie zullen interveniëren
- zij zullen interveniëren
Futur I Indikativ
- ich werde dazwischentreten
- du wirst dazwischentreten
- er/sie/es wird dazwischentreten
- wir werden dazwischentreten
- ihr werdet dazwischentreten
- sie werden dazwischentreten
Toekomende tijd II
- ik zal geïntervenieerd hebben
- jij zult geïntervenieerd hebben
- hij/zij/het zal geïntervenieerd hebben
- wij zullen geïntervenieerd hebben
- jullie zullen geïntervenieerd hebben
- zij zullen geïntervenieerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde dazwischengetreten sein
- du wirst dazwischengetreten sein
- er/sie/es wird dazwischengetreten sein
- wir werden dazwischengetreten sein
- ihr werdet dazwischengetreten sein
- sie werden dazwischengetreten sein
Conditionalis I
- ik zou interveniëren
- jij zou interveniëren
- hij/zij/het zou interveniëren
- wij zouden interveniëren
- jullie zouden interveniëren
- zij zouden interveniëren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde dazwischentreten
- du würdest dazwischentreten
- er/sie/es würde dazwischentreten
- wir würden dazwischentreten
- ihr würdet dazwischentreten
- sie würden dazwischentreten
Conditionalis II
- ik zou hebben geïntervenieerd
- jij zou hebben geïntervenieerd
- hij/zij/het zou hebben geïntervenieerd
- wij zouden hebben geïntervenieerd
- jullie zouden hebben geïntervenieerd
- zij zouden hebben geïntervenieerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde dazwischengetreten sein
- du würdest dazwischengetreten sein
- er/sie/es würde dazwischengetreten sein
- wir würden dazwischengetreten sein
- ihr würdet dazwischengetreten sein
- sie würden dazwischengetreten sein
Imperatief
- jij intervenieer
- jullie intervenieert
Imperativ
- du tritt dazwischen
- ihr tretet dazwischen