Vervoeging van kalven

Vertaling: kalben

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het kalft
  • zij kalven

Präsens Indikativ

  • er/sie/es kalbt
  • sie kalben

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het kalfde
  • zij kalfden

Präteritum Indikativ

  • er/sie/es kalbte
  • sie kalbten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft gekalfd
  • zij hebben gekalfd

Perfekt Indikativ

  • er/sie/es hat gekalbt
  • sie haben gekalbt

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had gekalfd
  • zij hadden gekalfd

Plusquamperfekt Indikativ

  • er/sie/es hatte gekalbt
  • sie hatten gekalbt

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal kalven
  • zij zullen kalven

Futur I Indikativ

  • er/sie/es wird kalben
  • sie werden kalben

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal gekalfd hebben
  • zij zullen gekalfd hebben

Futur II Indikativ

  • er/sie/es wird gekalbt haben
  • sie werden gekalbt haben

Conditionalis I

  • hij/zij/het zou kalven
  • zij zouden kalven

Futur I Konjunktiv II

  • er/sie/es würde kalben
  • sie würden kalben

Conditionalis II

  • hij/zij/het zou hebben gekalfd
  • zij zouden hebben gekalfd

Futur II Konjunktiv II

  • er/sie/es würde gekalbt haben
  • sie würden gekalbt haben

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van kalven