Vervoeging van kannibaliseren
Onbepaalde wijs (infinitief): kannibaliseren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kannibaliseer
- jij kannibaliseert
- hij/zij/het kannibaliseert
- wij kannibaliseren
- jullie kannibaliseren
- zij kannibaliseren
Präsens Indikativ
- ich schlachte aus
- du schlachtest aus
- er/sie/es schlachtet aus
- wir schlachten aus
- ihr schlachtet aus
- sie schlachten aus
Onvoltooid verleden tijd
- ik kannibaliseerde
- jij kannibaliseerde
- hij/zij/het kannibaliseerde
- wij kannibaliseerden
- jullie kannibaliseerden
- zij kannibaliseerden
Präteritum Indikativ
- ich schlachtete aus
- du schlachtetest aus
- er/sie/es schlachtete aus
- wir schlachteten aus
- ihr schlachtetet aus
- sie schlachteten aus
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekannibaliseerd
- jij hebt gekannibaliseerd
- hij/zij/het heeft gekannibaliseerd
- wij hebben gekannibaliseerd
- jullie hebben gekannibaliseerd
- zij hebben gekannibaliseerd
Perfekt Indikativ
- ich habe ausgeschlachtet
- du hast ausgeschlachtet
- er/sie/es hat ausgeschlachtet
- wir haben ausgeschlachtet
- ihr habt ausgeschlachtet
- sie haben ausgeschlachtet
Voltooid verleden tijd
- ik had gekannibaliseerd
- jij had gekannibaliseerd
- hij/zij/het had gekannibaliseerd
- wij hadden gekannibaliseerd
- jullie hadden gekannibaliseerd
- zij hadden gekannibaliseerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte ausgeschlachtet
- du hattest ausgeschlachtet
- er/sie/es hatte ausgeschlachtet
- wir hatten ausgeschlachtet
- ihr hattet ausgeschlachtet
- sie hatten ausgeschlachtet
Toekomende tijd I
- ik zal kannibaliseren
- jij zult kannibaliseren
- hij/zij/het zal kannibaliseren
- wij zullen kannibaliseren
- jullie zullen kannibaliseren
- zij zullen kannibaliseren
Futur I Indikativ
- ich werde ausschlachten
- du wirst ausschlachten
- er/sie/es wird ausschlachten
- wir werden ausschlachten
- ihr werdet ausschlachten
- sie werden ausschlachten
Toekomende tijd II
- ik zal gekannibaliseerd hebben
- jij zult gekannibaliseerd hebben
- hij/zij/het zal gekannibaliseerd hebben
- wij zullen gekannibaliseerd hebben
- jullie zullen gekannibaliseerd hebben
- zij zullen gekannibaliseerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde ausgeschlachtet haben
- du wirst ausgeschlachtet haben
- er/sie/es wird ausgeschlachtet haben
- wir werden ausgeschlachtet haben
- ihr werdet ausgeschlachtet haben
- sie werden ausgeschlachtet haben
Conditionalis I
- ik zou kannibaliseren
- jij zou kannibaliseren
- hij/zij/het zou kannibaliseren
- wij zouden kannibaliseren
- jullie zouden kannibaliseren
- zij zouden kannibaliseren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde ausschlachten
- du würdest ausschlachten
- er/sie/es würde ausschlachten
- wir würden ausschlachten
- ihr würdet ausschlachten
- sie würden ausschlachten
Conditionalis II
- ik zou hebben gekannibaliseerd
- jij zou hebben gekannibaliseerd
- hij/zij/het zou hebben gekannibaliseerd
- wij zouden hebben gekannibaliseerd
- jullie zouden hebben gekannibaliseerd
- zij zouden hebben gekannibaliseerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde ausgeschlachtet haben
- du würdest ausgeschlachtet haben
- er/sie/es würde ausgeschlachtet haben
- wir würden ausgeschlachtet haben
- ihr würdet ausgeschlachtet haben
- sie würden ausgeschlachtet haben
Imperatief
- jij kannibaliseer
- jullie kannibaliseert
Imperativ
- du schlachte aus
- ihr schlachtet aus