Vervoeging van kruimelen
Onbepaalde wijs (infinitief): kruimelen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kruimel
- jij kruimelt
- hij/zij/het kruimelt
- wij kruimelen
- jullie kruimelen
- zij kruimelen
Präsens Indikativ
- ich zerfalle
- du zerfällst
- er/sie/es zerfällt
- wir zerfallen
- ihr zerfallt
- sie zerfallen
Onvoltooid verleden tijd
- ik kruimelde
- jij kruimelde
- hij/zij/het kruimelde
- wij kruimelden
- jullie kruimelden
- zij kruimelden
Präteritum Indikativ
- ich zerfiel
- du zerfielst
- er/sie/es zerfiel
- wir zerfielen
- ihr zerfielt
- sie zerfielen
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekruimeld
- jij hebt gekruimeld
- hij/zij/het heeft gekruimeld
- wij hebben gekruimeld
- jullie hebben gekruimeld
- zij hebben gekruimeld
Perfekt Indikativ
- ich bin zerfallen
- du bist zerfallen
- er/sie/es ist zerfallen
- wir sind zerfallen
- ihr seid zerfallen
- sie sind zerfallen
Voltooid verleden tijd
- ik had gekruimeld
- jij had gekruimeld
- hij/zij/het had gekruimeld
- wij hadden gekruimeld
- jullie hadden gekruimeld
- zij hadden gekruimeld
Plusquamperfekt Indikativ
- ich war zerfallen
- du warst zerfallen
- er/sie/es war zerfallen
- wir waren zerfallen
- ihr wart zerfallen
- sie waren zerfallen
Toekomende tijd I
- ik zal kruimelen
- jij zult kruimelen
- hij/zij/het zal kruimelen
- wij zullen kruimelen
- jullie zullen kruimelen
- zij zullen kruimelen
Futur I Indikativ
- ich werde zerfallen
- du wirst zerfallen
- er/sie/es wird zerfallen
- wir werden zerfallen
- ihr werdet zerfallen
- sie werden zerfallen
Toekomende tijd II
- ik zal gekruimeld hebben
- jij zult gekruimeld hebben
- hij/zij/het zal gekruimeld hebben
- wij zullen gekruimeld hebben
- jullie zullen gekruimeld hebben
- zij zullen gekruimeld hebben
Futur II Indikativ
- ich werde zerfallen sein
- du wirst zerfallen sein
- er/sie/es wird zerfallen sein
- wir werden zerfallen sein
- ihr werdet zerfallen sein
- sie werden zerfallen sein
Conditionalis I
- ik zou kruimelen
- jij zou kruimelen
- hij/zij/het zou kruimelen
- wij zouden kruimelen
- jullie zouden kruimelen
- zij zouden kruimelen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde zerfallen
- du würdest zerfallen
- er/sie/es würde zerfallen
- wir würden zerfallen
- ihr würdet zerfallen
- sie würden zerfallen
Conditionalis II
- ik zou hebben gekruimeld
- jij zou hebben gekruimeld
- hij/zij/het zou hebben gekruimeld
- wij zouden hebben gekruimeld
- jullie zouden hebben gekruimeld
- zij zouden hebben gekruimeld
Futur II Konjunktiv II
- ich würde zerfallen sein
- du würdest zerfallen sein
- er/sie/es würde zerfallen sein
- wir würden zerfallen sein
- ihr würdet zerfallen sein
- sie würden zerfallen sein
Imperatief
- jij kruimel
- jullie kruimelt
Imperativ
- du zerfall(e)
- ihr zerfallt