Vervoeging van lauweren
Onbepaalde wijs (infinitief): lauweren
Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik lauwer
- jij lauwert
- hij/zij/het lauwert
- wij lauweren
- jullie lauweren
- zij lauweren
Onvoltooid verleden tijd
- ik lauwerde
- jij lauwerde
- hij/zij/het lauwerde
- wij lauwerden
- jullie lauwerden
- zij lauwerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gelauwerd
- jij hebt gelauwerd
- hij/zij/het heeft gelauwerd
- wij hebben gelauwerd
- jullie hebben gelauwerd
- zij hebben gelauwerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gelauwerd
- jij had gelauwerd
- hij/zij/het had gelauwerd
- wij hadden gelauwerd
- jullie hadden gelauwerd
- zij hadden gelauwerd
Toekomende tijd I
- ik zal lauweren
- jij zult lauweren
- hij/zij/het zal lauweren
- wij zullen lauweren
- jullie zullen lauweren
- zij zullen lauweren
Toekomende tijd II
- ik zal gelauwerd hebben
- jij zult gelauwerd hebben
- hij/zij/het zal gelauwerd hebben
- wij zullen gelauwerd hebben
- jullie zullen gelauwerd hebben
- zij zullen gelauwerd hebben
Conditionalis I
- ik zou lauweren
- jij zou lauweren
- hij/zij/het zou lauweren
- wij zouden lauweren
- jullie zouden lauweren
- zij zouden lauweren
Conditionalis II
- ik zou hebben gelauwerd
- jij zou hebben gelauwerd
- hij/zij/het zou hebben gelauwerd
- wij zouden hebben gelauwerd
- jullie zouden hebben gelauwerd
- zij zouden hebben gelauwerd
Imperatief
- jij lauwer
- jullie lauwert