Vervoeging van mankeren
Onbepaalde wijs (infinitief): mankeren
Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik mankeer
- jij mankeert
- hij/zij/het mankeert
- wij mankeren
- jullie mankeren
- zij mankeren
Onvoltooid verleden tijd
- ik mankeerde
- jij mankeerde
- hij/zij/het mankeerde
- wij mankeerden
- jullie mankeerden
- zij mankeerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gemankeerd
- jij hebt gemankeerd
- hij/zij/het heeft gemankeerd
- wij hebben gemankeerd
- jullie hebben gemankeerd
- zij hebben gemankeerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gemankeerd
- jij had gemankeerd
- hij/zij/het had gemankeerd
- wij hadden gemankeerd
- jullie hadden gemankeerd
- zij hadden gemankeerd
Toekomende tijd I
- ik zal mankeren
- jij zult mankeren
- hij/zij/het zal mankeren
- wij zullen mankeren
- jullie zullen mankeren
- zij zullen mankeren
Toekomende tijd II
- ik zal gemankeerd hebben
- jij zult gemankeerd hebben
- hij/zij/het zal gemankeerd hebben
- wij zullen gemankeerd hebben
- jullie zullen gemankeerd hebben
- zij zullen gemankeerd hebben
Conditionalis I
- ik zou mankeren
- jij zou mankeren
- hij/zij/het zou mankeren
- wij zouden mankeren
- jullie zouden mankeren
- zij zouden mankeren
Conditionalis II
- ik zou hebben gemankeerd
- jij zou hebben gemankeerd
- hij/zij/het zou hebben gemankeerd
- wij zouden hebben gemankeerd
- jullie zouden hebben gemankeerd
- zij zouden hebben gemankeerd
Imperatief
- jij mankeer
- jullie mankeert