Vervoeging van maskeren
Onbepaalde wijs (infinitief): maskeren
Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik masker
- jij maskert
- hij/zij/het maskert
- wij maskeren
- jullie maskeren
- zij maskeren
Onvoltooid verleden tijd
- ik maskerde
- jij maskerde
- hij/zij/het maskerde
- wij maskerden
- jullie maskerden
- zij maskerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gemaskerd
- jij hebt gemaskerd
- hij/zij/het heeft gemaskerd
- wij hebben gemaskerd
- jullie hebben gemaskerd
- zij hebben gemaskerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gemaskerd
- jij had gemaskerd
- hij/zij/het had gemaskerd
- wij hadden gemaskerd
- jullie hadden gemaskerd
- zij hadden gemaskerd
Toekomende tijd I
- ik zal maskeren
- jij zult maskeren
- hij/zij/het zal maskeren
- wij zullen maskeren
- jullie zullen maskeren
- zij zullen maskeren
Toekomende tijd II
- ik zal gemaskerd hebben
- jij zult gemaskerd hebben
- hij/zij/het zal gemaskerd hebben
- wij zullen gemaskerd hebben
- jullie zullen gemaskerd hebben
- zij zullen gemaskerd hebben
Conditionalis I
- ik zou maskeren
- jij zou maskeren
- hij/zij/het zou maskeren
- wij zouden maskeren
- jullie zouden maskeren
- zij zouden maskeren
Conditionalis II
- ik zou hebben gemaskerd
- jij zou hebben gemaskerd
- hij/zij/het zou hebben gemaskerd
- wij zouden hebben gemaskerd
- jullie zouden hebben gemaskerd
- zij zouden hebben gemaskerd
Imperatief
- jij masker
- jullie maskert