Vervoeging van meemaken
Onbepaalde wijs (infinitief): meemaken
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik maak mee
- jij maakt mee
- hij/zij/het maakt mee
- wij maken mee
- jullie maken mee
- zij maken mee
Präsens Indikativ
- ich beteilige
- du beteiligst
- er/sie/es beteiligt
- wir beteiligen
- ihr beteiligt
- sie beteiligen
Onvoltooid verleden tijd
- ik maakte mee
- jij maakte mee
- hij/zij/het maakte mee
- wij maakten mee
- jullie maakten mee
- zij maakten mee
Präteritum Indikativ
- ich beteiligte
- du beteiligtest
- er/sie/es beteiligte
- wir beteiligten
- ihr beteiligtet
- sie beteiligten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb meegemaakt
- jij hebt meegemaakt
- hij/zij/het heeft meegemaakt
- wij hebben meegemaakt
- jullie hebben meegemaakt
- zij hebben meegemaakt
Perfekt Indikativ
- ich habe beteiligt
- du hast beteiligt
- er/sie/es hat beteiligt
- wir haben beteiligt
- ihr habt beteiligt
- sie haben beteiligt
Voltooid verleden tijd
- ik had meegemaakt
- jij had meegemaakt
- hij/zij/het had meegemaakt
- wij hadden meegemaakt
- jullie hadden meegemaakt
- zij hadden meegemaakt
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte beteiligt
- du hattest beteiligt
- er/sie/es hatte beteiligt
- wir hatten beteiligt
- ihr hattet beteiligt
- sie hatten beteiligt
Toekomende tijd I
- ik zal meemaken
- jij zult meemaken
- hij/zij/het zal meemaken
- wij zullen meemaken
- jullie zullen meemaken
- zij zullen meemaken
Futur I Indikativ
- ich werde beteiligen
- du wirst beteiligen
- er/sie/es wird beteiligen
- wir werden beteiligen
- ihr werdet beteiligen
- sie werden beteiligen
Toekomende tijd II
- ik zal meegemaakt hebben
- jij zult meegemaakt hebben
- hij/zij/het zal meegemaakt hebben
- wij zullen meegemaakt hebben
- jullie zullen meegemaakt hebben
- zij zullen meegemaakt hebben
Futur II Indikativ
- ich werde beteiligt haben
- du wirst beteiligt haben
- er/sie/es wird beteiligt haben
- wir werden beteiligt haben
- ihr werdet beteiligt haben
- sie werden beteiligt haben
Conditionalis I
- ik zou meemaken
- jij zou meemaken
- hij/zij/het zou meemaken
- wij zouden meemaken
- jullie zouden meemaken
- zij zouden meemaken
Futur I Konjunktiv II
- ich würde beteiligen
- du würdest beteiligen
- er/sie/es würde beteiligen
- wir würden beteiligen
- ihr würdet beteiligen
- sie würden beteiligen
Conditionalis II
- ik zou hebben meegemaakt
- jij zou hebben meegemaakt
- hij/zij/het zou hebben meegemaakt
- wij zouden hebben meegemaakt
- jullie zouden hebben meegemaakt
- zij zouden hebben meegemaakt
Futur II Konjunktiv II
- ich würde beteiligt haben
- du würdest beteiligt haben
- er/sie/es würde beteiligt haben
- wir würden beteiligt haben
- ihr würdet beteiligt haben
- sie würden beteiligt haben
Imperatief
- jij maak mee
- jullie maakt mee
Imperativ
- du beteilig(e)
- ihr beteiligt