Vervoeging van meerijden
Onbepaalde wijs (infinitief): meerijden
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik rijd mee
- jij rijdt mee
- hij/zij/het rijdt mee
- wij rijden mee
- jullie rijden mee
- zij rijden mee
Präsens Indikativ
- ich begleite
- du begleitest
- er/sie/es begleitet
- wir begleiten
- ihr begleitet
- sie begleiten
Onvoltooid verleden tijd
- ik reed mee
- jij reed mee
- hij/zij/het reed mee
- wij reden mee
- jullie reden mee
- zij reden mee
Präteritum Indikativ
- ich begleitete
- du begleitetest
- er/sie/es begleitete
- wir begleiteten
- ihr begleitetet
- sie begleiteten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben meegereden
- jij bent meegereden
- hij/zij/het is meegereden
- wij zijn meegereden
- jullie zijn meegereden
- zij zijn meegereden
Perfekt Indikativ
- ich habe begleitet
- du hast begleitet
- er/sie/es hat begleitet
- wir haben begleitet
- ihr habt begleitet
- sie haben begleitet
Voltooid verleden tijd
- ik was meegereden
- jij was meegereden
- hij/zij/het was meegereden
- wij waren meegereden
- jullie waren meegereden
- zij waren meegereden
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte begleitet
- du hattest begleitet
- er/sie/es hatte begleitet
- wir hatten begleitet
- ihr hattet begleitet
- sie hatten begleitet
Toekomende tijd I
- ik zal meerijden
- jij zult meerijden
- hij/zij/het zal meerijden
- wij zullen meerijden
- jullie zullen meerijden
- zij zullen meerijden
Futur I Indikativ
- ich werde begleiten
- du wirst begleiten
- er/sie/es wird begleiten
- wir werden begleiten
- ihr werdet begleiten
- sie werden begleiten
Toekomende tijd II
- ik zal meegereden zijn
- jij zult meegereden zijn
- hij/zij/het zal meegereden zijn
- wij zullen meegereden zijn
- jullie zullen meegereden zijn
- zij zullen meegereden zijn
Futur II Indikativ
- ich werde begleitet haben
- du wirst begleitet haben
- er/sie/es wird begleitet haben
- wir werden begleitet haben
- ihr werdet begleitet haben
- sie werden begleitet haben
Conditionalis I
- ik zou meerijden
- jij zou meerijden
- hij/zij/het zou meerijden
- wij zouden meerijden
- jullie zouden meerijden
- zij zouden meerijden
Futur I Konjunktiv II
- ich würde begleiten
- du würdest begleiten
- er/sie/es würde begleiten
- wir würden begleiten
- ihr würdet begleiten
- sie würden begleiten
Conditionalis II
- ik zou zijn meegereden
- jij zou zijn meegereden
- hij/zij/het zou zijn meegereden
- wij zouden zijn meegereden
- jullie zouden zijn meegereden
- zij zouden zijn meegereden
Futur II Konjunktiv II
- ich würde begleitet haben
- du würdest begleitet haben
- er/sie/es würde begleitet haben
- wir würden begleitet haben
- ihr würdet begleitet haben
- sie würden begleitet haben
Imperatief
- jij rijd mee
- jullie rijdt mee
Imperativ
- du begleite
- ihr begleitet