Vervoeging van mijmeren
Onbepaalde wijs (infinitief): mijmeren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik mijmer
- jij mijmert
- hij/zij/het mijmert
- wij mijmeren
- jullie mijmeren
- zij mijmeren
Präsens Indikativ
- ich schwärme
- du schwärmst
- er/sie/es schwärmt
- wir schwärmen
- ihr schwärmt
- sie schwärmen
Onvoltooid verleden tijd
- ik mijmerde
- jij mijmerde
- hij/zij/het mijmerde
- wij mijmerden
- jullie mijmerden
- zij mijmerden
Präteritum Indikativ
- ich schwärmte
- du schwärmtest
- er/sie/es schwärmte
- wir schwärmten
- ihr schwärmtet
- sie schwärmten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gemijmerd
- jij hebt gemijmerd
- hij/zij/het heeft gemijmerd
- wij hebben gemijmerd
- jullie hebben gemijmerd
- zij hebben gemijmerd
Perfekt Indikativ
- ich habe geschwärmt
- du hast geschwärmt
- er/sie/es hat geschwärmt
- wir haben geschwärmt
- ihr habt geschwärmt
- sie haben geschwärmt
Voltooid verleden tijd
- ik had gemijmerd
- jij had gemijmerd
- hij/zij/het had gemijmerd
- wij hadden gemijmerd
- jullie hadden gemijmerd
- zij hadden gemijmerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte geschwärmt
- du hattest geschwärmt
- er/sie/es hatte geschwärmt
- wir hatten geschwärmt
- ihr hattet geschwärmt
- sie hatten geschwärmt
Toekomende tijd I
- ik zal mijmeren
- jij zult mijmeren
- hij/zij/het zal mijmeren
- wij zullen mijmeren
- jullie zullen mijmeren
- zij zullen mijmeren
Futur I Indikativ
- ich werde schwärmen
- du wirst schwärmen
- er/sie/es wird schwärmen
- wir werden schwärmen
- ihr werdet schwärmen
- sie werden schwärmen
Toekomende tijd II
- ik zal gemijmerd hebben
- jij zult gemijmerd hebben
- hij/zij/het zal gemijmerd hebben
- wij zullen gemijmerd hebben
- jullie zullen gemijmerd hebben
- zij zullen gemijmerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde geschwärmt haben
- du wirst geschwärmt haben
- er/sie/es wird geschwärmt haben
- wir werden geschwärmt haben
- ihr werdet geschwärmt haben
- sie werden geschwärmt haben
Conditionalis I
- ik zou mijmeren
- jij zou mijmeren
- hij/zij/het zou mijmeren
- wij zouden mijmeren
- jullie zouden mijmeren
- zij zouden mijmeren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde schwärmen
- du würdest schwärmen
- er/sie/es würde schwärmen
- wir würden schwärmen
- ihr würdet schwärmen
- sie würden schwärmen
Conditionalis II
- ik zou hebben gemijmerd
- jij zou hebben gemijmerd
- hij/zij/het zou hebben gemijmerd
- wij zouden hebben gemijmerd
- jullie zouden hebben gemijmerd
- zij zouden hebben gemijmerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde geschwärmt haben
- du würdest geschwärmt haben
- er/sie/es würde geschwärmt haben
- wir würden geschwärmt haben
- ihr würdet geschwärmt haben
- sie würden geschwärmt haben
Imperatief
- jij mijmer
- jullie mijmert
Imperativ
- du schwärm(e)
- ihr schwärmt