Vervoeging van nabijkomen
Onbepaalde wijs (infinitief): nabijkomen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kom nabij
- jij komt nabij
- hij/zij/het komt nabij
- wij komen nabij
- jullie komen nabij
- zij komen nabij
Präsens Indikativ
- ich stehe bevor
- du stehst bevor
- er/sie/es steht bevor
- wir stehen bevor
- ihr steht bevor
- sie stehen bevor
Onvoltooid verleden tijd
- ik kwam nabij
- jij kwam nabij
- hij/zij/het kwam nabij
- wij kwamen nabij
- jullie kwamen nabij
- zij kwamen nabij
Präteritum Indikativ
- ich stand bevor
- du stand(e)st bevor
- er/sie/es stand bevor
- wir standen bevor
- ihr standet bevor
- sie standen bevor
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben nabijgekomen
- jij bent nabijgekomen
- hij/zij/het is nabijgekomen
- wij zijn nabijgekomen
- jullie zijn nabijgekomen
- zij zijn nabijgekomen
Perfekt Indikativ
- ich habe bevorgestanden
- du hast bevorgestanden
- er/sie/es hat bevorgestanden
- wir haben bevorgestanden
- ihr habt bevorgestanden
- sie haben bevorgestanden
Voltooid verleden tijd
- ik was nabijgekomen
- jij was nabijgekomen
- hij/zij/het was nabijgekomen
- wij waren nabijgekomen
- jullie waren nabijgekomen
- zij waren nabijgekomen
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte bevorgestanden
- du hattest bevorgestanden
- er/sie/es hatte bevorgestanden
- wir hatten bevorgestanden
- ihr hattet bevorgestanden
- sie hatten bevorgestanden
Toekomende tijd I
- ik zal nabijkomen
- jij zult nabijkomen
- hij/zij/het zal nabijkomen
- wij zullen nabijkomen
- jullie zullen nabijkomen
- zij zullen nabijkomen
Futur I Indikativ
- ich werde bevorstehen
- du wirst bevorstehen
- er/sie/es wird bevorstehen
- wir werden bevorstehen
- ihr werdet bevorstehen
- sie werden bevorstehen
Toekomende tijd II
- ik zal nabijgekomen zijn
- jij zult nabijgekomen zijn
- hij/zij/het zal nabijgekomen zijn
- wij zullen nabijgekomen zijn
- jullie zullen nabijgekomen zijn
- zij zullen nabijgekomen zijn
Futur II Indikativ
- ich werde bevorgestanden haben
- du wirst bevorgestanden haben
- er/sie/es wird bevorgestanden haben
- wir werden bevorgestanden haben
- ihr werdet bevorgestanden haben
- sie werden bevorgestanden haben
Conditionalis I
- ik zou nabijkomen
- jij zou nabijkomen
- hij/zij/het zou nabijkomen
- wij zouden nabijkomen
- jullie zouden nabijkomen
- zij zouden nabijkomen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde bevorstehen
- du würdest bevorstehen
- er/sie/es würde bevorstehen
- wir würden bevorstehen
- ihr würdet bevorstehen
- sie würden bevorstehen
Conditionalis II
- ik zou zijn nabijgekomen
- jij zou zijn nabijgekomen
- hij/zij/het zou zijn nabijgekomen
- wij zouden zijn nabijgekomen
- jullie zouden zijn nabijgekomen
- zij zouden zijn nabijgekomen
Futur II Konjunktiv II
- ich würde bevorgestanden haben
- du würdest bevorgestanden haben
- er/sie/es würde bevorgestanden haben
- wir würden bevorgestanden haben
- ihr würdet bevorgestanden haben
- sie würden bevorgestanden haben
Imperatief
- jij kom nabij
- jullie komt nabij
Imperativ
- du steh(e) bevor
- ihr steht bevor