Vervoeging van nasaleren
Onbepaalde wijs (infinitief): nasaleren
Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik nasaleer
- jij nasaleert
- hij/zij/het nasaleert
- wij nasaleren
- jullie nasaleren
- zij nasaleren
Onvoltooid verleden tijd
- ik nasaleerde
- jij nasaleerde
- hij/zij/het nasaleerde
- wij nasaleerden
- jullie nasaleerden
- zij nasaleerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb genasaleerd
- jij hebt genasaleerd
- hij/zij/het heeft genasaleerd
- wij hebben genasaleerd
- jullie hebben genasaleerd
- zij hebben genasaleerd
Voltooid verleden tijd
- ik had genasaleerd
- jij had genasaleerd
- hij/zij/het had genasaleerd
- wij hadden genasaleerd
- jullie hadden genasaleerd
- zij hadden genasaleerd
Toekomende tijd I
- ik zal nasaleren
- jij zult nasaleren
- hij/zij/het zal nasaleren
- wij zullen nasaleren
- jullie zullen nasaleren
- zij zullen nasaleren
Toekomende tijd II
- ik zal genasaleerd hebben
- jij zult genasaleerd hebben
- hij/zij/het zal genasaleerd hebben
- wij zullen genasaleerd hebben
- jullie zullen genasaleerd hebben
- zij zullen genasaleerd hebben
Conditionalis I
- ik zou nasaleren
- jij zou nasaleren
- hij/zij/het zou nasaleren
- wij zouden nasaleren
- jullie zouden nasaleren
- zij zouden nasaleren
Conditionalis II
- ik zou hebben genasaleerd
- jij zou hebben genasaleerd
- hij/zij/het zou hebben genasaleerd
- wij zouden hebben genasaleerd
- jullie zouden hebben genasaleerd
- zij zouden hebben genasaleerd
Imperatief
- jij nasaleer
- jullie nasaleert