Vervoeging van neerstorten
Onbepaalde wijs (infinitief): neerstorten
Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik stort neer
- jij stort neer
- hij/zij/het stort neer
- wij storten neer
- jullie storten neer
- zij storten neer
Onvoltooid verleden tijd
- ik stortte neer
- jij stortte neer
- hij/zij/het stortte neer
- wij stortten neer
- jullie stortten neer
- zij stortten neer
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb neergestort
- jij hebt neergestort
- hij/zij/het heeft neergestort
- wij hebben neergestort
- jullie hebben neergestort
- zij hebben neergestort
Voltooid verleden tijd
- ik had neergestort
- jij had neergestort
- hij/zij/het had neergestort
- wij hadden neergestort
- jullie hadden neergestort
- zij hadden neergestort
Toekomende tijd I
- ik zal neerstorten
- jij zult neerstorten
- hij/zij/het zal neerstorten
- wij zullen neerstorten
- jullie zullen neerstorten
- zij zullen neerstorten
Toekomende tijd II
- ik zal neergestort hebben
- jij zult neergestort hebben
- hij/zij/het zal neergestort hebben
- wij zullen neergestort hebben
- jullie zullen neergestort hebben
- zij zullen neergestort hebben
Conditionalis I
- ik zou neerstorten
- jij zou neerstorten
- hij/zij/het zou neerstorten
- wij zouden neerstorten
- jullie zouden neerstorten
- zij zouden neerstorten
Conditionalis II
- ik zou hebben neergestort
- jij zou hebben neergestort
- hij/zij/het zou hebben neergestort
- wij zouden hebben neergestort
- jullie zouden hebben neergestort
- zij zouden hebben neergestort
Imperatief
- jij stort neer
- jullie stort neer