Vervoeging van nieten
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik niet
- jij niet
- hij/zij/het niet
- wij nieten
- jullie nieten
- zij nieten
Präsens Indikativ
- ich niete
- du nietest
- er/sie/es nietet
- wir nieten
- ihr nietet
- sie nieten
Onvoltooid verleden tijd
- ik niette
- jij niette
- hij/zij/het niette
- wij nietten
- jullie nietten
- zij nietten
Präteritum Indikativ
- ich nietete
- du nietetest
- er/sie/es nietete
- wir nieteten
- ihr nietetet
- sie nieteten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geniet
- jij hebt geniet
- hij/zij/het heeft geniet
- wij hebben geniet
- jullie hebben geniet
- zij hebben geniet
Perfekt Indikativ
- ich habe genietet
- du hast genietet
- er/sie/es hat genietet
- wir haben genietet
- ihr habt genietet
- sie haben genietet
Voltooid verleden tijd
- ik had geniet
- jij had geniet
- hij/zij/het had geniet
- wij hadden geniet
- jullie hadden geniet
- zij hadden geniet
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte genietet
- du hattest genietet
- er/sie/es hatte genietet
- wir hatten genietet
- ihr hattet genietet
- sie hatten genietet
Toekomende tijd I
- ik zal nieten
- jij zult nieten
- hij/zij/het zal nieten
- wij zullen nieten
- jullie zullen nieten
- zij zullen nieten
Futur I Indikativ
- ich werde nieten
- du wirst nieten
- er/sie/es wird nieten
- wir werden nieten
- ihr werdet nieten
- sie werden nieten
Toekomende tijd II
- ik zal geniet hebben
- jij zult geniet hebben
- hij/zij/het zal geniet hebben
- wij zullen geniet hebben
- jullie zullen geniet hebben
- zij zullen geniet hebben
Futur II Indikativ
- ich werde genietet haben
- du wirst genietet haben
- er/sie/es wird genietet haben
- wir werden genietet haben
- ihr werdet genietet haben
- sie werden genietet haben
Conditionalis I
- ik zou nieten
- jij zou nieten
- hij/zij/het zou nieten
- wij zouden nieten
- jullie zouden nieten
- zij zouden nieten
Futur I Konjunktiv II
- ich würde nieten
- du würdest nieten
- er/sie/es würde nieten
- wir würden nieten
- ihr würdet nieten
- sie würden nieten
Conditionalis II
- ik zou hebben geniet
- jij zou hebben geniet
- hij/zij/het zou hebben geniet
- wij zouden hebben geniet
- jullie zouden hebben geniet
- zij zouden hebben geniet
Futur II Konjunktiv II
- ich würde genietet haben
- du würdest genietet haben
- er/sie/es würde genietet haben
- wir würden genietet haben
- ihr würdet genietet haben
- sie würden genietet haben
Imperatief
- jij niet
- jullie niet
Imperativ
- du niete
- ihr nietet