Vervoeging van onttrekken
Onbepaalde wijs (infinitief): onttrekken
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik onttrek
- jij onttrekt
- hij/zij/het onttrekt
- wij onttrekken
- jullie onttrekken
- zij onttrekken
Präsens Indikativ
- ich halte ab
- du hältst ab
- er/sie/es hält ab
- wir halten ab
- ihr haltet ab
- sie halten ab
Onvoltooid verleden tijd
- ik onttrok
- jij onttrok
- hij/zij/het onttrok
- wij onttrokken
- jullie onttrokken
- zij onttrokken
Präteritum Indikativ
- ich hielt ab
- du hieltest ab
- er/sie/es hielt ab
- wir hielten ab
- ihr hieltet ab
- sie hielten ab
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb onttrokken
- jij hebt onttrokken
- hij/zij/het heeft onttrokken
- wij hebben onttrokken
- jullie hebben onttrokken
- zij hebben onttrokken
Perfekt Indikativ
- ich habe abgehalten
- du hast abgehalten
- er/sie/es hat abgehalten
- wir haben abgehalten
- ihr habt abgehalten
- sie haben abgehalten
Voltooid verleden tijd
- ik had onttrokken
- jij had onttrokken
- hij/zij/het had onttrokken
- wij hadden onttrokken
- jullie hadden onttrokken
- zij hadden onttrokken
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte abgehalten
- du hattest abgehalten
- er/sie/es hatte abgehalten
- wir hatten abgehalten
- ihr hattet abgehalten
- sie hatten abgehalten
Toekomende tijd I
- ik zal onttrekken
- jij zult onttrekken
- hij/zij/het zal onttrekken
- wij zullen onttrekken
- jullie zullen onttrekken
- zij zullen onttrekken
Futur I Indikativ
- ich werde abhalten
- du wirst abhalten
- er/sie/es wird abhalten
- wir werden abhalten
- ihr werdet abhalten
- sie werden abhalten
Toekomende tijd II
- ik zal onttrokken hebben
- jij zult onttrokken hebben
- hij/zij/het zal onttrokken hebben
- wij zullen onttrokken hebben
- jullie zullen onttrokken hebben
- zij zullen onttrokken hebben
Futur II Indikativ
- ich werde abgehalten haben
- du wirst abgehalten haben
- er/sie/es wird abgehalten haben
- wir werden abgehalten haben
- ihr werdet abgehalten haben
- sie werden abgehalten haben
Conditionalis I
- ik zou onttrekken
- jij zou onttrekken
- hij/zij/het zou onttrekken
- wij zouden onttrekken
- jullie zouden onttrekken
- zij zouden onttrekken
Futur I Konjunktiv II
- ich würde abhalten
- du würdest abhalten
- er/sie/es würde abhalten
- wir würden abhalten
- ihr würdet abhalten
- sie würden abhalten
Conditionalis II
- ik zou hebben onttrokken
- jij zou hebben onttrokken
- hij/zij/het zou hebben onttrokken
- wij zouden hebben onttrokken
- jullie zouden hebben onttrokken
- zij zouden hebben onttrokken
Futur II Konjunktiv II
- ich würde abgehalten haben
- du würdest abgehalten haben
- er/sie/es würde abgehalten haben
- wir würden abgehalten haben
- ihr würdet abgehalten haben
- sie würden abgehalten haben
Imperatief
- jij onttrek
- jullie onttrekt
Imperativ
- du halt(e) ab
- ihr haltet ab