Vervoeging van ontwarren
Onbepaalde wijs (infinitief): ontwarren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ontwar
- jij ontwart
- hij/zij/het ontwart
- wij ontwarren
- jullie ontwarren
- zij ontwarren
Präsens Indikativ
- ich entwirre
- du entwirrst
- er/sie/es entwirrt
- wir entwirren
- ihr entwirrt
- sie entwirren
Onvoltooid verleden tijd
- ik ontwarde
- jij ontwarde
- hij/zij/het ontwarde
- wij ontwarden
- jullie ontwarden
- zij ontwarden
Präteritum Indikativ
- ich entwirrte
- du entwirrtest
- er/sie/es entwirrte
- wir entwirrten
- ihr entwirrtet
- sie entwirrten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ontward
- jij hebt ontward
- hij/zij/het heeft ontward
- wij hebben ontward
- jullie hebben ontward
- zij hebben ontward
Perfekt Indikativ
- ich habe entwirrt
- du hast entwirrt
- er/sie/es hat entwirrt
- wir haben entwirrt
- ihr habt entwirrt
- sie haben entwirrt
Voltooid verleden tijd
- ik had ontward
- jij had ontward
- hij/zij/het had ontward
- wij hadden ontward
- jullie hadden ontward
- zij hadden ontward
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte entwirrt
- du hattest entwirrt
- er/sie/es hatte entwirrt
- wir hatten entwirrt
- ihr hattet entwirrt
- sie hatten entwirrt
Toekomende tijd I
- ik zal ontwarren
- jij zult ontwarren
- hij/zij/het zal ontwarren
- wij zullen ontwarren
- jullie zullen ontwarren
- zij zullen ontwarren
Futur I Indikativ
- ich werde entwirren
- du wirst entwirren
- er/sie/es wird entwirren
- wir werden entwirren
- ihr werdet entwirren
- sie werden entwirren
Toekomende tijd II
- ik zal ontward hebben
- jij zult ontward hebben
- hij/zij/het zal ontward hebben
- wij zullen ontward hebben
- jullie zullen ontward hebben
- zij zullen ontward hebben
Futur II Indikativ
- ich werde entwirrt haben
- du wirst entwirrt haben
- er/sie/es wird entwirrt haben
- wir werden entwirrt haben
- ihr werdet entwirrt haben
- sie werden entwirrt haben
Conditionalis I
- ik zou ontwarren
- jij zou ontwarren
- hij/zij/het zou ontwarren
- wij zouden ontwarren
- jullie zouden ontwarren
- zij zouden ontwarren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde entwirren
- du würdest entwirren
- er/sie/es würde entwirren
- wir würden entwirren
- ihr würdet entwirren
- sie würden entwirren
Conditionalis II
- ik zou hebben ontward
- jij zou hebben ontward
- hij/zij/het zou hebben ontward
- wij zouden hebben ontward
- jullie zouden hebben ontward
- zij zouden hebben ontward
Futur II Konjunktiv II
- ich würde entwirrt haben
- du würdest entwirrt haben
- er/sie/es würde entwirrt haben
- wir würden entwirrt haben
- ihr würdet entwirrt haben
- sie würden entwirrt haben
Imperatief
- jij ontwar
- jullie ontwart
Imperativ
- du entwirr(e)
- ihr entwirrt