Vervoeging van opknappen
Onbepaalde wijs (infinitief): opknappen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik knap op
- jij knapt op
- hij/zij/het knapt op
- wij knappen op
- jullie knappen op
- zij knappen op
Präsens Indikativ
- ich erfrische
- du erfrischst
- er/sie/es erfrischt
- wir erfrischen
- ihr erfrischt
- sie erfrischen
Onvoltooid verleden tijd
- ik knapte op
- jij knapte op
- hij/zij/het knapte op
- wij knapten op
- jullie knapten op
- zij knapten op
Präteritum Indikativ
- ich erfrischte
- du erfrischtest
- er/sie/es erfrischte
- wir erfrischten
- ihr erfrischtet
- sie erfrischten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb opgeknapt
- jij hebt opgeknapt
- hij/zij/het heeft opgeknapt
- wij hebben opgeknapt
- jullie hebben opgeknapt
- zij hebben opgeknapt
Perfekt Indikativ
- ich habe erfrischt
- du hast erfrischt
- er/sie/es hat erfrischt
- wir haben erfrischt
- ihr habt erfrischt
- sie haben erfrischt
Voltooid verleden tijd
- ik had opgeknapt
- jij had opgeknapt
- hij/zij/het had opgeknapt
- wij hadden opgeknapt
- jullie hadden opgeknapt
- zij hadden opgeknapt
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte erfrischt
- du hattest erfrischt
- er/sie/es hatte erfrischt
- wir hatten erfrischt
- ihr hattet erfrischt
- sie hatten erfrischt
Toekomende tijd I
- ik zal opknappen
- jij zult opknappen
- hij/zij/het zal opknappen
- wij zullen opknappen
- jullie zullen opknappen
- zij zullen opknappen
Futur I Indikativ
- ich werde erfrischen
- du wirst erfrischen
- er/sie/es wird erfrischen
- wir werden erfrischen
- ihr werdet erfrischen
- sie werden erfrischen
Toekomende tijd II
- ik zal opgeknapt hebben
- jij zult opgeknapt hebben
- hij/zij/het zal opgeknapt hebben
- wij zullen opgeknapt hebben
- jullie zullen opgeknapt hebben
- zij zullen opgeknapt hebben
Futur II Indikativ
- ich werde erfrischt haben
- du wirst erfrischt haben
- er/sie/es wird erfrischt haben
- wir werden erfrischt haben
- ihr werdet erfrischt haben
- sie werden erfrischt haben
Conditionalis I
- ik zou opknappen
- jij zou opknappen
- hij/zij/het zou opknappen
- wij zouden opknappen
- jullie zouden opknappen
- zij zouden opknappen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde erfrischen
- du würdest erfrischen
- er/sie/es würde erfrischen
- wir würden erfrischen
- ihr würdet erfrischen
- sie würden erfrischen
Conditionalis II
- ik zou hebben opgeknapt
- jij zou hebben opgeknapt
- hij/zij/het zou hebben opgeknapt
- wij zouden hebben opgeknapt
- jullie zouden hebben opgeknapt
- zij zouden hebben opgeknapt
Futur II Konjunktiv II
- ich würde erfrischt haben
- du würdest erfrischt haben
- er/sie/es würde erfrischt haben
- wir würden erfrischt haben
- ihr würdet erfrischt haben
- sie würden erfrischt haben
Imperatief
- jij knap op
- jullie knapt op
Imperativ
- du erfrisch(e)
- ihr erfrischt